Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Biologie havo 4 definities hs 1
› 4 Biologie havo 4 definities thema 4 erfelijkheid
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Biologie havo 4 definities hs 1
4 Biologie havo 4 definities thema 4 erfelijkheid
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
adenine=een stikstofbase allel=1 van de genen van een genenpaar / variant van een gen aminozuur=organische stoffen met carboxyl- en aminogroepen. Ongeveer 20 aminozuren spelen een rol als grondstof voor de synthese van eiwitten autosoom=chromosoom, dat niet direct betrokken is bij het totstandkomen van het geslacht van een individu, dit in tegenstelling tot een geslachtschromosoom, die heterosoom is basenparing=de stikstofbasen van de beide nucleotidenketens zijn twee aan twee met elkaar verbonden. (A met T, en C met G) chromosoom=structuur, die in lineaire volgorde genen bevat. Chromosomen bestaan uit DNA en eiwitten en zijn te zien tijdens mitose en meiose cytosine=een stikstofbase desoxyribose=een suiker met 5 C-atomen per molecuul, bestanddeel van DNA DNA=desoxyribonucleïnezuur, een keten (molecuul) opgebouwd uit nucleotiden, die bestaan uit een suiker (desoxyribose) een stikstofbase en een fosfaatgroep DNA-sequentie=volgorde van de vier bouwstenen waaruit DNA is opgebouwd dominant allel=allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype draagster=een vrouw die heterozygoot is voor een X-chromosomale eigenschap eiwitsynthese=proces, waarbij uit aminozuren polypeptiden (eiwitten) worden gemaakt. Dit gebeurt aan de ribosomen met behulp van mRNA enzymen=biokatalysator. Organische stof die stofwisselingsprocessen versnelt zonder zelf verbruikt te worden epigenetica=de studie van wijzigingen in de genexpressie zonder dat er wijzigingen in de dna-sequentie plaats vinden erffactor=een gen fenotype=de waarneembare eigenschappen van een individu gameten=geslachtscellen gekoppelde overerving=twee genenparen liggen in hetzelfde chromosomenpaar gen=een gedeelte van het chromosoom met gecodeerde informatie voor één erfelijke eigenschap. Een gen bevat de informatie voor een polypeptide (eiwit), dat gewoonlijk een essentiële rol speelt bij het tot stand komen van het fenotype genetica=erfelijkheidsleer genexpressie=het tot uiting komen van een gen genomica=studie van het genoom van een organisme genoom=de volledige set genen van een organisme inclusief niet-coderend DNA genotype=de verzameling genen in een cel guanine=een stikstofbase hemofilie=bloederziekte heterosoom=een geslachtschromosoom (X of Y) heterozygoot=het genenpaar van een eigenschap bestaat uit twee ongelijke genen homozygoot=het genenpaar van een eigenschap bestaat uit twee gelijke genen intermediar=twee ongelijk allelen komen beide tot uiting in het fenotype junk-DNA=niet-coderend DNA. De naam voor stukken DNA in het genoom die geen bekende functie hebben. Ongeveer 95 % van het menselijk genoom wordt beschouwd als "junk-DNA karyogram=een chromosomenportret karyotype=de chromosomen van een eukaryote cel naar grootte en in paren gerangschikt letale factor=een allel dat geen levensvatbaar individu oplevert als een allelenpaar bestaat uit twee van zulke genen Mendel=Johann Mendel is de grondlegger van de genetica mitochondriaal DNA=klein ringvormig DNA in de mitochondrien, wat alleen via de eicel aan een volgende generatie wordt doorgegeven monohybride kruising=kruising waarbij gelet wordt op de overerving van 1 eigenschap multipele allelen=voor 1 erfelijke eigenschap bestaan drie of meer allelen, bijv. bij bloedgroep mutatie=verandering in de volgorde van het DNA of RNA myotone dystrofie=een erfelijke spierziekte nucleotide=bestanddeel van nucleïnezuren. Een nucleotidemolecuul bestaat uit een monosacharide, een organische base en een fosfaatgroep onvolledig dominant=een dominant allel dat bij een heterozygoot individue een recessief gen ook enigzins tot uiting laat komen in het fenotype recessief allel=een allel dat alleen tot uiting komt in het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is recombinatie=het ontstaan van nieuwe combinaties van allelen ribosoom=bolvormig organel dat een belangrijke rol speelt bij de eiwitsynthese. Ribosomen zijn veelal gelegen op de membranen van het endoplasmatisch reticulum. RNA=ribonucleïnezuur, nucleïnezuur dat ribose als sacharide en de basen uracil, adenine, guanine en cytosine bevat. RNA bestaat uit een enkele streng nucleotiden stikstofbase=een van de vijf basen in DNA of RNA, Thymine, Adenine, Cytosine, Guanine en Uracil thymine=een stikstofbase
Ingezonden op 31-10-2014 - 1326x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!