Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
5D ‹3 trimpie
› 0 Duits: Vok Kapitel 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
5D ‹3 trimpie
0 Duits: Vok Kapitel 2
Jaar 5 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
beginnen (a) = anfangen, fing an, angefangen, fängt an beginnen (b) = beginnen, begann, begonnen, beginnt taal = die Sprache, die Sprachen verschil = der Unterscheid, die Unterscheide; der Unterscheid, die Unterschiede economie = die Wirtschaft, die Wirtschaften economische crisis = die Wirtschaftskrise, die Wirtschaftskrisen duren = dauern, dauerte, gedauert, dauert klassenleraar = der Klassenlehrer, die Klassenlehrer lievelingsvak = das Lieblingsfach, die Lieblingsfächer half = halb in totaal = insgesamt godsdienst = die Religion, die Religionen schoolplein (h) = der Schulhof, die Schulhöfe onderwijzen, lesgeven = unterrichten, unterrichtete, unterrichtet, unterrichtet schoolvak = das Schulfach, die Schulfächer maand = der Monat, die Monate eerst = zuerst discussieren = diskutieren, diskutierte, gediskutiert, diskutiert eindexamen = das Abitur leeftijd = das Alter klassenlerares = die Klassenlehrerin, die Klassenlehrerinnen paasvakantie = die Osterferien schoolgebouw = das Schulgebäude, die Schulgebäude laatst = zuletzt politicus = der Politiker, die Politiker vak = das Fach, die Fächer blokken, studeren = pauken, paukte, gepaukt, paukt aardrijkskunde = die Erdkunde oefenen = üben, übte, geübt, übt betogen = demonstrieren, demonstrierte, gedemonstriert, demonstriert vreemde taal = die Fremdsprache, die Fremdsprachen woord, woordje = die Vokabel, die Vokabeln reden = der Grund, die Gründe geschiedenis = die Geschichte natuurwetenschap = die Naturwissenschaft, die Naturwissenschaften universiteit = die Universität, die Universitäten school = die Schule, die Schulen kleuterschool = der Kindergarten, die Kindergärten schooldirecteur (s) = der Schulleiter, die Schulleiter handtekening = die Unterschrift, die Unterschriften punten op school = die Note, die Noten legerdienst = der Militärdienst burgerdienst = der Zivildienst gekleed = gekleidet succesvol = erfolgreich bal (feest) = der Ball, die Bälle kort = kurz terugkrijgen = zurückbekommen, bekam zurück, zurückbekommen, bekommt zurück verbod = das Verbot, die Verbote dragen = tragen, trug, getragen, trägt verbieden = verbieten, verbot, verboten, verbietet roken = rauchen, rauchte, geraucht, raucht pet, muts = die Mütze, die Mützen regel = die Regel, die Regeln directrice = der Direktorin, die Direktorinnen; die Direktorin, die Direktorinnen klaslokaal = das Klassenzimmer, die Klassenzimmer maatregel = die MaBnahme, die MaBnahmen kleding = die Klamotten schoolplein = der Pausenhof, die Pausenhöfe MP3-speler = der MP3-Player, die MP3-Player respect = der Respekt oorbel = der Ohrring, die Ohrringe succes = der Erfolg, die Erfolge directeur (d) = der Direktor, die Direktoren last, ruzie = der Ärger grond = der Boden juweel, sieraad = der Schmuck, die Schmucksachen kapsel = die Frisur, die Frisuren les = der Unterricht ruzie = der Streit, die Streite afnemen = abnehmen, nahm ab, abgenommen, nimmt ab beroep = der Beruf, die Berufe tijdens = während opvallend = auffallend leerling = der Schüler, die Schüler toelaten = zulassen, lieB zu, zugelassen, lässt zu; erlauben, erlaubte, erlaubt, erlaubt schoolterrein = das Schulgelände, die Schulgelände gek = verrückt ontspanning = die Entspannung lesuur = die Unterrichtsstunde, die Unterrichtsstunden schoolregelement = die Schulordnung, die Schulordnungen tonen = zeigen, zeigte, gezeigt, zeigt storen = stören, störte, gestört, stört gedragen = sich benehmen, benahm, benohmen, benimmt; sich benehmen, benahm, benommen, benimmt bord, verkeersbord = das Schild, die Schilder toelaten = erlauben, erlaubte, erlaubt, erlaubt; zulassen, lieB zu, zugelassen, läst zu plant = die Pflanze, die Pflanzen lagere school = die Grundschule; die Grundschule, die Grundschulen studieplanning = der Paukplan, die Paukpläne strafwerk = die Strafarbeit; das Strafarbeit, die Strafarbeiten opstel = der Aufsatz, die Aufsätze dictee = das Diktat, die Diktate mondeling = mündlich schriftelijk = schriftlich anderhalf = eineinhalb ongeveer = ungefähr onzin, nonsens = der Quatsch onzin = der Unsinn briefje, papiertje = der Zettel, die Zettel betrappen = erwischen, erwischte, erwischt, erwischt spreken = reden, redete, geredet, redet spijbelen = schwänezen, schwänzte, geschwänzt, schwänzt; schwänzen, schwänzte, geschwänzt, schwänzt spieken = spicken, spickte, gespickt, spickt kwaad, boos = böse lui = faul brutaal = frech beleefd = höflich karakter = der Charakter, die Charaktere stijl = der Stil, die Stile das = die Krawatte, die Krawatten merk = die Marke, die Marken persoonlijkheid = die Persönlichkeit, die Persönlichkeiten uniform = die Uniform, die Uniformen kledingstuk = das Kleidingsstück, die Kleidingsstücke misschien = vielleicht informatie = die Information, die Informationen herhaling = die Wiederholung, die Wiederholungen geheugen = das Gedächtnis wissen, verwijderen = löschen, löschte, gelöscht, löscht wilde schietpartij = der Amoklauf, die Amokläufe bezit = der Besitz psycholoog = der Psychologe, die Psychologen dader = der Täter, die Täter dode = der Tote, die Tote; der Tote, die Toten gekwetste = der Verletzte, die Verletzten geweld = die Gewalt wapen = die Waffe, die Waffen daad = die Tat, die Taten oorzaak = die Ursache, die Ursachen gewelddadig spel = das Gewaltspiel, die gewaltspiele dodelijk slachtoffer = das Todesopfer, die Todesopfer eisen = fondern, fonderte, gefondert, fondert voormalig = ehemalig verschrikkelijk = schrecklich geschokt = schockiert puntenslijper = der Anspitzer, die Anspitzer potlood = der Bleistift, die Bleistifte vulpen = der Füller, die Füller voorwerp = der Gegenstand, die Gegenstände markeerstift = der Marker, die Maker; der Marker, die Marker ringmap = der Ordner, die Ordner gom = der Radiergummi, die Radiergummis rugzak = der Rucksack, die Rucksäcke spons = der Schwamm, die Schwämme rekenmachine = der Taschenrechner, die Taschenrechner schaar = die Schere, die Scheren kreit = die Kreide, die Kreiden oplossing = die Lösung, die Lösungen schoolbord = die Tafel, die Tafeln schrift = das Heft; das Heft, die Hefte muur, wand = die Wand, die Wände blad = das Blatt, die Blätter uitgommen = ausradieren, radierte, aus, ausradiert, radiert aus schrijven = schreiben, schrieb, geschreiben, schreibt; schreiben, schrieb, geschrieben, schreibt een andere mening hebben = anderer Meinung sein uit het hoof leren = auswendig lernen slagen voor een examen = eine Prüfung bestehen het eens zijn = einverstanden sein in het ... jaar zitten = in die ...te Klasse gehen iemand een poets bakken = jemandem einen Streich spielen volgens mij = meiner Meinung nach te voet gaan = zu FuB gehen
Ingezonden op 08-11-2014 - 2241x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
20-11-2014
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!