Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Ik heb toetsweek.
› 5 Idioomtrainer
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Ik heb toetsweek.
, deel idk
5 Idioomtrainer
Jaar 5 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
der Rahmen = de lijst; het kozijn der Rahm = de room die (Schlag)Sahne = de slagroom; de room der Anspruch = de aanspraak; de pretentie; de eis beschließen = besluiten der beschluss = het besluit; de beslissing beschlussfähig = met beslissingsbevoegdheid die Beschlussfassung = de besluitvorming beschäftigen = werk geven; bezighouden beschäftigt sein = bezig zijn; het druk hebben die Beschäftigung = de bezigheid die Freizeitbeschäftigung = de vrijetijdsbesteding de halbtagsbeschäftigung = baan voor halve dagen einsetzen = inzetten; beginnen; instellen; benoemen; inzetten; gebruiken sich einsetzen = zich inspannen; opkomen voor der Einsatz = inzet einsatzfähig = inzetbaar nämlich = namelijk der nämliche, derselbe = dezelfde namentlich, besonders, zumal = vooral; hoofdzakelijk namhaft = vermaard; aanzienlijk heben = heffen; opsteken; tillen; bevorderen; verhogen erheben = opheffen; heffen; verheffen; opperen; uiten sich erheben = opstaan; in opstand komen erheblich = aanzienlijk; belangrijk erhaben = verheven der Urheber = de aanstichter; de geestelijke vader das Urheberrecht = het auteursrecht der Anstifter = de aanstichter sichern = garanderen; waarborgen; beveiligen sicherstellen = in beslag nemen; verzekeren; garanderen die Sicherung = zekering; stop; beveiliging; cautie; borgtocht durchaus = volstrekt; absoluut äußern = uiten; verklaren die äußerung = de uiting; de uitlating fassen = grijpen; vatten; bevatten gefasst sein = voorbereid zijn; kalm zijn sich fassen = zich herstellen; bedaren; kalm zijn; kalm worden die Fassung = de zetting; de vorm; de kalmte; de bewerking verfassen = schrijven die Verfassung = de grondwet; de gesteldheid; de toestand der Verfasser = de schrijver der Schriftsteller = de schrijver erfassen = grijpen; te pakken krijgen; begrijpen; beseffen das Wesen = het karakter; de aard; het wezen; de kern wesentlich = essentieel; wezenlijk; belangrijk wirklich, tatsächlich = werkelijk; wezenlijk; heus die Tatsache = het feit die Tatkraft = de energie tatkräftig = energiek der Tatbestand = de ware toedracht; de feitelijke toestand die Tätigkeit = de werkzaamheid; de activiteit der Bezirk = het district; het gebied die Angabe = de aangifte; opgaaf; de opschepperij wenden = wenden; keren anwenden = aanwenden; toepassen verwenden = gebruiken; besteden verwinden = te boven komen der Einwand = het bezwaar; het protest; de tegenwerping gewandt sein = handig zijn; zich makkelijk bewegen die Wendung = de wending; de omkeer; de zegswijze die Redewendung = de zinswending die Bewandtnis = de gesteldheid der Auftrag = de opdracht; de zending; de taak; de order; de bestelling der Auftragsbestand = de orderportefeuille erfahren = te weten komen; ervaren; vernemen; ondervinden; beleven; ondergaan die Erfahrung = de ervaring; de ondervinding der abschluss = de afsluiting; de voltooiing die Abschlussprüfung = het eindexamen vorstellen = vooruitzetten; voorstellen; presenteren; indenken das Vorstellungsgespräch = het sollicitatiegesprek die Vorstellung = de introductie; het denkbeeld; het begrip; de uitvoering; de opvoering die Anlage = de aanleg; de installatie; de belegging die Anlagen = het plantsoen je = ooit die Sitzung = de zitting; de vergadering das Sitzungsprotokoll, der Sitzungsbericht = de notulen der Vorstand = de directie; het bestuur; het directielid; het bestuurslid die Vorstandssitzung =de bestuursvergadering ablehnen = weigeren; afwijzen der Meister = de baas; de meester; de kampioen meistern = de baas worden; onder de knie krijgen; aankunnen; beheersen der Herr = de heer; de baas meisterhaft = meesterlijk das Meisterschaftsspiel = wedstrijd om de eerste plaats das Schicksal = het lot; het noodlot schicksalhaft = noodlottig; fataal der Schicksalsgefährte = de lotgenoot das Geschick = het lot; de handigheid die Widerwärtigkeit = de tegenspoed; de wederwaardigheden das Verhängnis = het noodlot; het onheil das Missgeschick = de tegenslag sich bemühen = moeite doen die Bemühung = de poging; de moeite eintreten = binnenkomen; binnentreden; toetreden der Eintritt = de toegansprijs; de toetreding die Eintrittsgebühr, das Eintrittsgeld = de toegangsprijs die Vergangenheit = het verleden weiterhin = bovendien; voorts; in het gevolg selten = zeldzaam; zelden seltsam = zonderling; vreemd die Seltenheit = de zeldzaamheid treiben = drijven; doen aan schwimmen = zwemmen; drijven der Betrieb = het bedrijf; de drukte; de exploitatie der Betriebsleiter = de bedrijfsleider der Aufzug = het bedrijf; de lift; de stoet; de optocht der Trieb = de neiging; de zucht; de drang der Selbsterhaltungstrieb = de drang tot zelfbehoud der Schaffenstrieb = de scheppingsdrang der Kurs = de cursus; de koers; de route der Kurssturz, der kursbruch = de koersval das Kursbuch = het sprookje der Kurs = de cursus
Ingezonden op 11-02-2015 - 569x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!