Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Verpleegkunde
› 1 kennistoets 4
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Verpleegkunde
, deel 1
1 kennistoets 4
Jaar 1 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
HA/POG GGZ= lichte problematiek/symptomen Basis GGZ= enkelvoudige, matige problematiek Specialistische GGZ= voorbehouden aan de behandeling voor mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen, ernstige symptomen, zitten langer in de psychiatrie. Schaduw stoornis= POH-GGZ (praktijkondersteuner) Basale stoornissen (in actieve behandeling/ in ‘disease management’)= basis generalistisch GGZ EPA (ernstige psychiatrische aandoening)= specialistische GGZ Huisartszorg en praktijkondersteuning= generalistische basis GGZ ; gespecialiseerde GGZ Triage door huisarts= digitaal verwijs ondersteunend screening en diagnostiek instrument Geen vermoeden DSM –stoornis= behandeling POH-GGZ DSM = stoornis met complexe en acute zorg direct naar de gespecialiseerde GGZ Overige DSM-stoornis= generalistische basis-GGZ 5 criteria= Vermoeden van DSM -benoemde stoornis, Ernst problematiek, Risico, Complexiteit, Verloop van de klachten POH-GGZ= Huisarts blijft verwijzer naar GGZ, Meer ondersteuning voor behandeling van klachten en beoordeling van vermoeden DSM stoornis, Valt onder somatische zorg, gekoppeld aan huisartsenpraktijk en vergoeding, Integraal tarief voor verpleegkundigen, externe consulten, e-health, Contract verzekeraar en huisarts, POH-GGZ in dienst of ingehuurd door huisarts Takenpakket POH-GGZ= Probleemverheldering en uitvoeren van screeningsdiagnostiek, Opstellen en bespreken van een vervolgstappenplan, Geven van psycho-educatie, Begeleiden/ondersteunen van zelfmanagement/ e-health programma’s, Interventies gericht op verbetering in functioneren van de patiënt met psychische klachten, Geïndiceerde preventie, Zorg gerelateerde preventie, Terugvalpreventie, Consulteren GBGGZ, gespecialiseerde GGZ, Indirect patiëntgebonden activiteiten HOS= herstel ondersteunende zorg Hospitalisatie= klinisch opgenomen, na verloop van tijd ontstaat er een proces waarnaar je je steeds meer gaan gedragen naar de regels van de instelling. Klinisch herstel= helpen te herstellen. Herstel= bij herstellen gaat het om een zeer persoonlijk en uniek proces. Herstellen doe je zelf= Is van de cliënt zelf; Hoop Herstel Klinisch= symptomen / functioneren Herstel Existentieel= hoop /empowerment / autonomie Herstel Functioneel=gewaardeerde maatschappelijke rollen Herstel Lichamelijk= gezondheid / leefstijl Herstel Sociaal= relaties ondersteunen bij persoonlijk herstel = Hoop, Positiever zelfbeeld, Persoonlijk verantwoordelijk, Betekenis geven Zorgverzekeringswet= Iedereen die in Nederland woont of werkt moet een (basis)zorgverzekering hebben. Basispakket= Huisarts, Medisch specialist, Medicijnen, Wijkverpleging, GGZ-zorg, voor deze zorg geldt wel het eigen risico, geen eigen bijdrage; BGGZ, SGGZ, Eerste 3 jaar verblijf in een GGZ-instelling Huisarts, doorverwijzer = POH GGZ , ondersteunt de huisarts bij patiënten met klachten van psychische, psychosociale en psychosomatische aard. Depressie episode= 2 weken of langer Anhedonie= geen plezier beleven Depressie kenmerken= Eten, gewichtsverlies, Slapen, Psychomotor, Vermoeidheid/energieverlies, Waardeloosheid/schuldgevoel, Concentratieprobleem/besluiteloosheid, Terugkerende gedachten aan de dood/ suïcide Cijfers depressieve stoornis= vrouw meer kans Depressieve stoornis= 40% krijgt opnieuw een episode, Kans neemt toe per episode Bejegening= Behandel met respect en waardigheid, Moedig aan tot praten en luister, Neem de persoon zijn/haar ziekte niet kwalijk, Geef consistent emotionele steun, Bied hoop op herstel Aandacht bias= Meer aandacht negatieve stimuli. Interpretatie bias= Meer negatieve interpretatie ambigue situatie Geheugen bias= Meer negatieve herinneringen Controle attributies= Slechte zaken veroorzaak ik, Goede zaken worden veroorzaakt door anderen Behandeling Medicinaal= Stimuleren serotonine & noradrenaline Behandeling Verpleegkundige= Medicijnen verstrekken, Alert op bijwerkingen, gedachtes onderzoeken, activiteiten Behandeling Psychologisch= Stimuleren gezonde gedachtes & activiteiten Insomnia= in- en doorslaapproblemen Slaap gerelateerde ademhalingsstoornissen= bekendste hiervan is de slaap apneu. Hypersomnia van centrale aard= slaperigheid overdag ondanks een normale slaap Circadiaanse ritmeslaapstoornissen= bijvoorbeeld bij ploegendiensten en op de verkeerde momenten blootstelling aan licht. Parasomnieën= bijvoorbeeld slaapwandelen, nachtelijke paniekstoornis Slaap gerelateerde bewegingsstoornissen= bijvoorbeeld rusteloze benen en Bruxisme, tanden knarsen. Geïsoleerde symptomen, normale varianten en onopgeloste kwesties= bijvoorbeeld lang en kort slapers en snurken Andere slaapstoornissen= bijvoorbeeld door externe factoren zoals lawaai en te veel licht. Slaap latentie = inslaaptijd WASO = wakker zijn na in slaap vallen REM = dromen SWS = So wave sleep = fase 3 en 4, belangrijk voor lichamelijk herstel. Prevalentie van slaapproblemen= ouderen en verstandelijke beperking Problemen door slechte slaap= Slaperigheid, microdutjes en onbedoeld in slaap vallen, Verandering van stemming/gedragsproblemen, Nervositeit en depressiviteit, Verminderde motoriek / valincidenten, Aantasting van geheugen en concentratievermogen, Slechtere communicatie en besluitvaardigheid, Toegenomen prikkelbaarheid, Gewichtstoename, Verhoogde kans op stofwisselingsziekte en diabetes, Verhoogde kans op hoge bloeddruk, beroerte en hartaanval, Verhoogde kans op bepaalde soorten kanker en verslechterde immuunrespons Polysomnografie = allerlei plakkers op hoofd en benen. Vraag of het betrouwbaar is omdat die plakkers niet fijn zijn Actigrafie= horloge die aangeeft wanneer je wakker bent Gevaar van slaapmedicatie= 3,5 maal verhoogd sterfte risico, bij middelen als zolpidem en temazepam tot 6,5 maal. Melatonine= wordt gebruikt voor de pijnappelklier (epifyse) hij geeft melatonine af. Bij weinig licht melatonine afgeven. Bij veel licht stopt het met melatonine afgeven.; Abnormale dromen; Nachtmerries en angst; Hoofdpijn/migraine; Buikpijn; Doorslaapproblemen; Hypertensie; Huidafwijkingen/ jeuk; Schade MT 1&2 receptoren Cortisol naar beneden= melatonine omhoog. REM sleep behavoir disorder = lopen tijdens je dromen Licht therapie= bij moeite met wakker worden en moeite met wakker blijven Toediening van warmte tijdens de slaap= laat inslaaptijd dalen en haalt de WASO waarden naar beneden. Zelfs een warm bad voor het naar bed gaan verbeterd de slaap bij ouderen. Interventie= Massage, Etherische olie, Kruiden, Muziek, Ontspanningsoefeningen/ mindfulness Healing Touch/ Therapeutic Touch= helpt om rustiger te slapen: kalmeert bij agressie; ontspant bij verkramping; helpt de zorgverlener zich gemakkelijker te verbinden met de cliënt/patiënt Slaapverstoorders en co-morbiditeit= Reflux, terugstromen van maaginhoud in de slokdarm, Pijn, Epilepsie, Bepaalde syndromen bij mensen met een verstandelijke beperking Slaaphygiëne= te lang in bed, onder-activering, te weinig licht overdag, te veel licht gedurende de nacht, lawaai Vitamine D tekort =kan vermoeidheid overdag veroorzaken Magnesium tekort =kan rusteloze benen veroorzaken Definitie van angst= Emotionele gesteldheid die wordt gekenmerkt door fysiologische arousal, onaangename spanning en een gevoel van vrees of bezorgdheid. Angststoornissen= klasse of onderverdeling van psychische stoornissen die zich kenmerkt door buitensporige of onaangepaste angstreacties. Fear= direct gevaar Lichamelijk= Adrenaline, Korte heftige reactie Psychisch= Vernauwde aandacht, Sterke focus Gedrag= Vechten of vluchten Anxiety= onzeker gevaar Lichamelijk= Cortisol, Langdurige reactie Psychisch= Verhoogde waakzaamheid, Zorgen/piekeren Gedrag= Vermijding en veiligheidsgedrag Angststoornis Paniekstoornis= bang voor de dood: hartstilstand Angststoornis Agorafobie= voor hulpeloosheid in vreemde omgeving Angststoornis Specifieke fobie= voor dieren, water, hoogten Angststoornis Sociale angststoornis, voor mensen= gezichtsverlies, afwijzing Angststoornis Gegeneraliseerde angststoornis, voor dagelijkse leven= over bezorgdheid Angststoornis = Separatieangststoornis, Selectief mutisme, consequent niet spreken in sociale situaties, Angststoornis door een middel of medicatie, Angststoornis door een somatische aandoening, Andere gespecificeerde angststoornis, Ongespecificeerde angststoornis) Obsessieve compulsieve stoornis= dwangstoornis; Morfodysfore stoornis, lichaamsbeleving, Hording, verzamelstoornis, Trichotillomanie, haartrekken, Excoriatiestoornis, ongecontroleerd pulken, OCVS door middel of medicatie of somatische aandoening) Trauma en stress gerelateerde stoornis Posttraumatische stressstoornis= als gevolg van ingrijpende gebeurtenis Trauma en stress gerelateerde stoornis= (Reactieve hechtingstoornis, Ontremd sociaalcontactstoornis, Acute stressstoornis, Aanpassingsstoornis) Cardiopulmonale symptomen= hartkloppingen, pijn op borst Autonome symptomen= zweten, klammig voelen Gastro-intestinale symptomen= buikpijn Neurologische symptomen= duizelig Psychiatrische symptomen= Angst om dood te gaan, Angst gek te worden, Angst controle te verliezen Agorafobie= Buitensporige, irrationele angst voor open of openbare ruimten, angst voor de markt plaats; Vaker bij vrouwen dan bij mannen; Begint meestal tussen de 20 en 30 jaar; Heeft impact op het hele systeem Specifieke fobie – angststoornissen= Bang voor bijvoorbeeld, spinnen, muizen, onweer, clowns, slangen, bloed Sociale angststoornis, sociale fobie= negatieve reacties van anderen; veiligheidsgedrag; vaker bij vrouwen dan bij mannen; begint meestal in de kinderjaren; sociale isolatie; minder sociaal vaardig Gegeneraliseerde angststoornis (piekerstoornis)= Overmatig bezorgdheid, Constant gevoel van onrust, nare voorgevoelens en een verhoogde staat van lichamelijk arousal (alerter en hersenfunctie gaat omhoog); Vaker bij vrouwen dan bij mannen; Begin van de klachten vaak al in de puberteit/adolescentie; Grote sociale impact; Middelengebruik Oorzaken= Erfelijke aanleg; Temperament (neuroticisme); Psychologische factoren, opvoeding; Levensgebeurtenissen; Neurobiologische factoren (disfunctie van ‘hersenangstcircuit’) Behandeling angststoornissen Medicinaal= Benzodiazepines, Antidepressiva Behandeling angststoornissen Verpleegkundig= Medicijnen verstrekken, Alert op bijwerkingen, gedachtes onderzoeken Behandeling angststoornissen Psychologisch= Cognitieve gedragstherapie, Ontspanning, Exposure (blootstelling), Taakconcentratietraining, SOVA Graduele exposure= angst hiërarchie Exposure in de vorm van flooding= in 1 keer Passieve exposure= zonder dat diegene het weet Exposure in vivo = blootstellen. In vivo = in de dagelijkse praktijk (dus door te doen) Exposure in vitro imagianair = in gedachten Exposure met responspreventie= nalaten van ongewenst gedrag Obsessieve compulsieve stoornis = dwangstoornis; Komt vaker in de kinderleeftijd bij jongens voor dan bij meisjes Obsessie = opdringerige terugkerende gedachten Compulsie = herhalende gedraging om obsessies te neutraliseren Angst voor besmetting= was dwang Angst voor gevaarlijke gebeurtenissen= controle dwang Morfodysfore stoornis= bang om mismaakt te zijn, erg met uiterlijk bezig – lichaamsbeleving Hording= verzamelstoornis Trichotillomanie= haartrekken Excoriatiestoornis= ongecontroleerd pulken Posttraumatische stressstoornis= Intrusies, Nachtmerries, Flashbacks, Intense lijdensdruk, Vermijdingsgedrag, Negatieve veranderingen in cognities en stemming, Veranderingen in arousal en reactiviteit Stoornissen= ontstaan in reactie op aanwijsbare en ernstige stressor of reeks van ernstige stressoren Acute stressstoornis = reactie op traumatische stress die optreedt in de maand na blootstelling aan een traumatische gebeurtenis Posttraumatisch stressstoornis = langdurige onaangepaste reactie op een traumatische gebeurtenis Behandeling PTSS= Psycho-educatie, Cognitieve gedragstherapie, EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing), Farmacotherapie Persoonlijkheidsproblematiek= Een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat afwijkt van de verwachtingen binnen de cultuur van de betrokkene’ Hardnekkig = in veel verschillende situaties aanwezig- stabiel in de tijd – leidt tot beperkingen of lijdensweg; 10% tot 15% komen persoonlijkheidsstoornissen voor in de wereld; Sociale gevolgen zijn enorm -› werk, relaties, vriendschappen Cluster A: het excentrieke cluster= Paranoïde, primaire argwanend is; Schizoïde, neiging tot terugtrekken, persoonlijke relaties uit de weg; Schizo typische, ook terugtrekken, maar ook eigenaardig gedrag, magisch denken en spiritueel denken. Cluster B: het dramatische cluster= Borderline, enorme wisselingen in ervaringen emoties, zwart-wit denken; Narcisme, je meer vinden dan anderen; De histrionische, veel aandacht vragen; Antisociale, je eigen grens overgaan Cluster C: het angstige cluster= Vermijdende, moeilijke situaties vermijden; Afhankelijke, afhankelijk van ander opstellen, van ouders; Dwangmatige, gespannenheid, nervositeit, perfectionisme Etiologie persoonlijkheidsstoornis= Geen oorzaak en gevolg; Is heel complex; Zowel opvoeding als aanleg; Per persoon verschillend; Per cliënt is behandeling verschillend, het vraagt om een goede anamnese; Temperament en stressgevoeligheid zijn erg belangrijk (aangeboren); Opvoeding van belang (aangeleerd); Andere familieleden ook vaak persoonlijkheidsproblematiek Hechting= is de basale menselijke behoefte om intieme affectieve bindingen aan te gaan met specifieke individuen; kinderen activeert automatisch hechtingsgedrag in volwassenen waardoor bindingen met specifieke verzorgers ontstaan Congruent spiegelen = baby nadoen wanneer hij bijvoorbeeld huilt Gemarkeerd = geruststelling tonen Trauma= Seksueel, fysiek of emotioneel misbruik; verlies je sneller je mentaliserend vermogen (in staat zijn eigen of van ander emoties te onderscheiden, jezelf zien als een zelfstandig persoon met eigen gedachten en gevoelens.); Traumatische ervaringen leiden er ook toe dat je later minder adequaat mentalliseert Fight-flight toestand= automatische piloot Metalisation-based treatment (MBT) = Stoornis in het mentaliseren staat centraal bij een borderline persoonlijkheidsstoornis en is gerelateerd aan de gestoorde ontwikkeling van de gehechtheid vanaf de vroege jeugd; behandeling is het doel om het mentaliserend vermogen van BPS-patiënten te versterken vooral wanneer ze moeten functioneren in intense interpersoonlijke relaties (waarin vaak problemen ontstaan) Dialectisch gedragstherapie= vooral borderline; Vooral op vaardigheden aanleren, zodat je anders gaat doen; Minder intensief Schemagerichte therapie= vooral cluster C Een vorm van psychotherapie gericht op= Het doorgronden van gedragspatronen; Het herkennen van behoeften, en aanleren van een gezondere manier om daarvoor op te komen. FACT= Ambulante behandeling, begeleiding en ondersteuning voor mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen. FACT principes= Wij zijn daar waar de klant slagen wil, Ondersteunen en meedoen door maatschappelijk netwerken, Binden en vinden door transmurale GGZ ketenzorg, Bieden zo nodig ACT- zorg, behandelen volgens de multidisciplinaire richtlijnen, Ondersteunen rehabilitatie en herstel. Behandelen volgens de richtlijn= Farmacotherapie, Cognitieve gedragstherapie / EMDR, Dubbele Diagnose Behandeling (IDDT), IPS, leiden naar werk, individual placement and support, Familie interventies, Somatische screening en behandeling Herstel= Proces van cliënt zelf, Gericht op kwaliteiten en mogelijkheden, Strengths model, Behandeling ondersteund, Hoop en empowerment Verpleegkundig leiderschap= ‘het initiatief nemen in het voeren van regie over het eigen vakgebied vanuit een ondernemende, coachende en resultaatgerichte benadering’ Ondernemend organiseren= het overzien van en handelen naar financieel-economische en organisatie belangen binnen de verschillende contexten van zorg. 1e vereiste: Attitude= Toont een proactieve en positieve houding in het behartigen van diverse belangen zonder het belang van de zorgvrager uit het oog te verliezen. ; Voelt zich medeverantwoordelijk voor het betaalbaar houden van de gezondheidszorg en daarnaar handelen.; Toont organisatie sensitiviteit 2de vereiste: vaardigheden= Kan op verantwoorde wijze met materialen en middelen omgaan; Kan beslissingen nemen op korte en lange termijn over taken, beleid en middelen voor de individuele patiëntenzorg, rekening houdend met het organisatiebelang.; Houding van zelfstandigheid, initiatief en durf; Lef en authenticiteit; Eigen werkwijzen; Nieuwe ideeën op basis van minder voor de hand liggende elementen; Onafhankelijke eigen manier; Argumenteren, debatteren in de zin van verantwoorden; Initiatief/zelfstandigheid/durf in praktijk 3e vereiste: kennis= Kent en begrijpt de financieel-economische en bedrijfsmatige belangen van zorgorganisaties; Kent diverse organisatievormen en principes; Kent bedrijfsmatige en zakelijke principes en bekostigingssystemen van de zorg Kennis van wet & regelgeving= Afbakening en financiering per zorgvorm; IKZ, MSVT, GRZ, MSR, WLZ, ELV, PTZ, WMO, DBC, ZZP enz.; Beleidsregels; Zorg Instituut Nederland (ZIN) Kennis van zorgcontracten= Iedere zorgorganisatie/ZZPer heeft eigen contracten met zorgverzekeraars; zorgcontract (zorgplan) met de cliënt; Maatwerk in de zorg Kennis van verantwoordelijkheden en continuïteit van zorg en behandeling= Wet BIG; Persoonlijke en beroepsmatige verantwoordelijkheden; Overdracht van zorg en samenwerking andere disciplines Aanpak= Belangen analyse; Verantwoordelijkheden in kaart brengen; Stakeholderanalyse; Wenselijke situatie bepalen; Wat valt binnen en buiten de kaders (juridisch, financieel); Besluitvorming en vastleggen afspraken Verslaving betekenis= een chronische recidiverende hersenziekte; vaker voor in gebieden waar een laag sociaal economische klasse is Chronisch = leven lang bij je Recidiverende= terugval hoort erbij Hersenziekte= het gebruiken van een middel brengt veranderingen in het brein met zich mee Verslaving onderverdelen= Gebruik; Misbruik, wanneer je in de auto stapt onder invloed.; Afhankelijkheid (verslaving), craving, verstoorde impulscontrole, niet in staat te stoppen met de middelen; Binging, ergens aan beginnen en niet meer mee kunnen stoppen -› beginnen aan serie en niet meer kunnen stoppen. DSM 5= Een stoornis in het gebruik van een middel is een problematisch patroon van gebruik dat leidt tot klinisch significante beperkingen of lijdensdruk, zoals blijkt uit minstens 2 van de volgende kenmerken, die binnen een periode van een jaar optreden: Beperkte controle; Sociale beperkingen; Risicogebruik; Farmacologische criteria Verslaving = Een tot chroniciteit neigende, recidiverende aandoening; Kan blijvende verandering in de hersenen veroorzaken. (neurochemisch); ‘iedere vorm van geestelijke en fysieke afhankelijkheid van een bepaald middel of gedraging die door de betrokkene zelf of zijn omgeving als problematisch wordt ervaart.’ Je brein past zich aan een nieuwe omgeving situatie= Receptoren spelen een rol bij een verslaving. Ze zitten in je hersenen en vragen om het middel. Verschilt per brein. Bij 1 iemand kan het zijn dat die receptoren na 1 dag al zijn ‘opgegeten’ dus wordt er niet meer gevraagd om het middel dus kan je makkelijk stoppen. Bij sommige blijven ze voor altijd. Omgekochte brein= geen controle meer Drang wordt gevoeld= situatie; personen; tijdstippen; stemming Depressie= cocaïne, benzo’s alcohol, heroïne / methadon, cannabis Angst= cocaine, benzo’s alcohol, heroine / methadon, cannabis Psychosen= cocaïne, alcohol, cannabis Geheugenstoornis= cocaïne, benzo’s, cannabis Depersonalisatie= cocaïne Slapeloosheid= cocaïne, benzo’s, heroïne / methadon Zelfbeschadiging= Bewust schade aanbrengen zonder het leven te willen beëindigen. Vormen zelfdestructief gedrag= voeding gerelateerd; Drugs & alcohol; Risicogedrag; Zelfbeschadiging Waarom= Heftige gevoelens verminderen (52,9%); Gevoelloosheid doorbreken (34,1%); Straffen (31,8%) ik verdien het om….; Controle en autonomie; Reguleren/stabiliseren; Coping met trauma; Emotionele pijn vervangen door fysieke pijn; Zichzelf reinigen, wanneer meisjes misbruikt zijn -› chemische middelen inbrengen om zichzelf vanbinnen te ‘reinigen’; Communiceren van emotionele pijn Vicieuze cirkel= Emotionele overbelasting -› emotioneel overspoeld; spanning, angst en paniek. -› zelfbeschadiging -› tijdelijke opluchting -› spijt en schaamte -› emotionele overbelasting Specifieke aandacht voor bejegening SEH/HAP= Stuur indien mogelijk sociotherapeut/familielid mee naar de cliënt; Veel onbegrip, oordeel, wegsturen; Hechten zonder verdoving Wat kan je doen als hulpverlener= Niet versterken van spijt en schaamte -› dokters op spoedeisende hulp zeggen: we hebben hier ook echte patiënten; Hoe kan ik de emotionele overbelasting verminderen; Hoe zorg ik ervoor dat de zorgvrager weet wanneer hij/zij emotioneel overspoeld raakt? Wat niet zelfbeschadiging= Negeren/afstandelijkheid; Verbieden; Focus op stoppen; Vakjargon gebruiken, gewoon zeggen; jezelf snijden i.p.v. auto mutileren; Reddersrol/jezelf verantwoordelijk voelen voor de zelfbeschadiging. Tips zelfbeschadiging= Wondverzorging; Bespreek achterliggende oorzaken; Stel samen een signaleringsplan op; Geef aandacht aan de gezonde kant van de cliënt; Uitstellen/ 15-minuten afspraak; Veilige materialendoos; Oefenen met hulp vragen Definitie verstandelijke beperking DSM V= Een significante beperking in het verstandelijke functioneren, IQ test; in het adaptieve functioneren (conceptuele, sociale en praktische vaardigheden) Niet meer verstandelijke beperking= Optreden van deze beperkingen voor het 18e levensjaar, maar gedurende ontwikkelingsperiode. verstandelijke beperking gediagnosticeerd= aanpassingsgedrag; Intelligentiequotiënt, Adaptief functioneren; Conceptuele domein (lezen, schrijven, rekenen), Sociale domein (sociale signalen, problemen en emotieregulatie), Praktische domein (persoonlijke verzorging, uitvoering dagelijkse taken. Verbaal = de dingen die je zegt, die je denkt, die je begrijpt. Mensen met een verstandelijke beperking=3 tot 4 keer zo’n hoog risico voor ontwikkelen van psychiatrische aandoeningen. Emotionele ontwikkeling Dôsen= de normale ontwikkeling van het kind Adaptatiefase= 0 – 6 maanden 1e socialisatie= 6 maanden tot 1,5 jaar 1e individuatie= 1,5 jaar tot 3 jaar Identificatie fase= 3 tot 7 jaar Realiteitsbewustwording= 7 tot 12 jaar Realiteitsbewustwording en moreel ego 7-12 jaar= Logisch denken; oorzaak gevolg ontwikkeld zich; Conformisme; houden aan regels; Gewetensontwikkeling; Gebondenheid aan belangrijke anderen; Wil sociaal geaccepteerd en competent zijn; Leeft in het nu; toekomst minder belangrijk Veel voorkomende gedragskenmerken= Faalangst; Sociale angst; Gericht op zichzelf; Impulsief; Beperkt inzicht in eigen beperkingen; Sociaal wenselijk gedrag Uitdagingen= initiatief nemen; Begrijpen van taal; oorzaak gevolg, generaliseren, tijdsinzicht, Impulscontrole, Sociale relaties onderhouden, Zelfzorg/ gezonde leefstijl, Huishouden voeren, Problemen oplossen Basishouding= respectvol, transparant en echt, Ben alert op; Overvragen’ Paternalisme/kinderlijke benadering’ Sociaal wenselijk gedrag Begeleiding= Consequent, duidelijke regels, Sociale acceptatie, Voorbeeld gedrag Gezondheidsvaardigheden= Cognitieve en sociale vaardigheden die men nodig men heeft voor het verkrijgen, begrijpen en toepassen van informatie voor het bevorderen of behouden van een goede gezondheid. ; Mensen met LVB hebben lagere gezondheidsvaardigheden; Minder goede (ervaren) gezondheid en grotere kans op overlijden Ondersteuning nodig bij= Invullen van formuleren; Verwoorden klachten; Vragen begrijpen en antwoord geven; Keuzes maken gezonde leefstijl; Therapietrouw/medicatie inname; Vooral moeite met oorzaak-gevolg denken Psychose= contact realiteit gedeeltelijk of bijna geheel kwijt; losse verzameling van symptomen Positieve symptomen= Wanen, Hallucinaties Schizofrenie= Op zichzelf staand Depressie= In relatie tot een stoornis Wanen= overtuigingen die mensen hebben die duidelijk incorrect zijn, maar waar de mensen niet vanaf willen stappen Paranoïde= overtuigd zijn van iets Cotard= overtuigd dat ze niet meer leven, heeft geen zin meer wat ze doen want ze leven toch niet meer. Grandiose= gaan veel samen met manische episodes. Hebben iets groots te denken aan de wereld, denken ze Hallucinaties= dit heeft de te maken met waarnemingen, aantoonbaar niet aanwezig. Visueel= zien Auditief= horen Tactiel= voelen Gustatoir= proeven Olfactoir= ruiken Stemmen Narratief= verteld wat je aan het doen bent Stemmen Imperatief= instructies geven wat je moet doen Verwardheid symptomen /positieve symptomen= mensen ervaren extra dingen die wij niet hebben; Disorganisatie van gedachten, versneld/vertraagd, associatief, chaotisch; Disorganisatie van communicatie Negatieve symptomen= hebben iets niet meer wat wij wel hebben; Initiatief verlies, Gedachte armoede, Affectieve vervlakking, Apathie Diagnose Schizofrenie DSM 5= Beperking in het functioneren; Duur: 6 maanden, waarvan minstens 1 maand actief; Geen andere stoornis; Niet door midden; Geen relatie met ontwikkelingsstoornis Oorzaken psychose= Leven in de stad, Minderheidsgroep, Drugsgebruik, Jeugdtrauma, Ondervoeding, ‘Stress in de baarmoeder’, Genetische aanleg, Verstoring van dopamine systeem Hoe is een psychose= Op zoek naar een (logische) verklaring, Normale reactie op abnormale ervaring, Ziekte inzicht bepalend voor mate van adequate reactie, Wereld wordt anders ervaren, Vervreemd van anderen en zelf, Contact met anderen; Menselijkheid /Referentiekader, Sociale isolatie, Lichamelijke verwaarlozing, Negatieve symptomen; Belastende /Therapieresistenter Leren omgaan met= Omgaan met positieve symptomen, Omgaan met negatieve gevoelens; Zelfvertrouwen; Zelfontplooiing HIC = High Intensive Care Gesloten opname = Opnames vooral in overleg en vrijwillig, alleen als het echt nodig is wordt diegene wel opgenomen. -› vanwege allerlei wetten Gesloten opname verplicht= Gevaar voor zichzelf of voor anderen gesloten= dat omwille van de veiligheid het vrij betreden of verlaten van de afdeling niet vanzelfsprekend is. Op gesloten afdeling onvrijwillig= IBS, in bewaring stelling; Gedwongen opname met rechtelijke machtiging; Gedwongen opname een voorwaardelijke machtiging separeren= men wordt ingesloten voor verzorging, verpleging en behandeling in een speciaal daarvoor bestemde kamer die door de minister is goedgekeurd als separeerverblijf; aantal en duur neemt af Afzondering= gaat het om een eenpersoonskamer, waar vaak wat meer spullen staan dan in een separeer. Hiervoor is geen goedkeuring van de minister nodig. HIC model= wegnemen van gevaar; ambulant staat centraal- intensieve zorg Plaats van HIC in de behandeling= Kliniek is verantwoordelijk voor de behandeling op de HIC maar deze behandeling stelt eisen aan de gehele behandeling, inclusief het ambulante behandeltraject; meest intensieve vorm van behandeling; behandelmogelijkheid binnen de (veelal) lopende ambulante behandeling; Lange termijn doelen (van ambulante behandeling) blijven van toepassing; uiterste middel; extra behandelmogelijkheden, bescherming en veiligheid aan cliënt, naasten, professionals en de samenleving; tijdelijke onderbreking (of start) van een ambulante (vervolg)behandeling en dient zo kort als mogelijk te zijn; Vraagt om een proactieve attitude van de ambulant behandelaar meestal betekent dit opnamevoorkomend werken, maar soms is het ook beter om de cliënt eerder op te nemen: beter een opname 2 dagen te vroeg (eventueel met drang) dan een dag te laat (met dwang). Fase groen= FACT behandeling, Digibord is groot bestand waar iedere dienst mee wordt begonnen Fase oranje= HC, Comfortrooms Fase rood= ICU, EBK Het doel van een HIC= Hervinden van regie en wegnemen van gevaar; De autonomie van de cliënt te herstellen op een moment van ernstige ontregeling. De doelstelling van de opname is het behandelen van een ernstige psychiatrische crisis en het bieden van veiligheid. De intensive Care Unit= biedt extra veiligheid indien sprake is van een ernstige risico’s, functiestoornissen en/of een hoge mate van verlies van zelfcontrole. Uitgangspunten Intensive Care Unit (ICU)= De beste ICU is een lege ICU; Op een ICU is niemand alleen. Fundamenten HIC= Contact met de cliënt; Eerste 5min. Methodiek. Eerst starten met iedereen begroeten, Gastvrije bejegening en attitude; Ruimten, Attitude en bejegening, Betrekken van naasten; Familie kamer, Rooming in -› familie de mogelijkheid krijgen om bij familielid te slapen, Herstel bevorderend klimaat; Eigen regie, Herstel door duidelijke structuur, gerichte (dag) activiteiten, in combinatie met bescherming, professionaliteit en goede multidisciplinaire samenwerking. Behandelmodus HIC= Psychiatrische behandeling, Somatische behandeling, Psycho-educatie, IDDT, zowel psychiatrische als verslavingsprobleem, dubbele diagnose behandeling, Triade, contact herstellen met familie. Ervaringsdeskundigheid, Vak therapie, meer met lichaam te maken -› dagactiviteiten en sport, Dwangbehandeling indien noodzakelijk Expressie agressie= gaat over luidruchtig uiten van kritiek. Verwijten, ongenoegen hebben. vaak vorm van onzekerheid Frustratie agressie= frustratie op voorgrond. Niet persoonlijk bedoeld. Opgekropte boosheid tegen een organisatie. Gekleurd beeld door eerder ervaringen. Instrumenteel agressie= als instrument om doel te bereiken. Willekeurige agressie= random, ongeremd, onvoorspelbaar. Definitie agressie volgens de Arbowet= voorvallen waarbij een werknemer psychisch of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van de arbeid. Oorzaken agressie= Boosheid, Frustratie, Pijn, Onbegrip, Aftasten van de werkelijkheid, Minderwaardigheidsgevoelens en de behoefte aan compensatie hiervan, Woede, Angst, Machteloosheid, Onduidelijkheid, Onrust of drukte Katalysatoreffect= dreigend of destructief gedrag Kijkmodellen op agressie= A Instinct B Aangeleerd gedrag C Frustratie D communicatie E Territoriumleer Territoriumleer= een deel van het leven dat iemand als zijn bezit ervaart, dat hij controleert, waar hij initiatief neemt, waar hij bevoegd is en waar hij verantwoordelijkheid voor aanvaardt. het helpt om naar menselijk gedrag te kijken, geeft redelijk makkelijke manier inzicht in de leefwereld van jezelf en anderen waardoor je ook als begeleider tips krijgt en gedrag gaat zien om iemand te kunnen begeleiden. Agressie T= verleggen van grenzen van je territorium Regressie= inkrimpen van territorium, grenzen worden naar binnen gelegd Privé schuilplaats= iedereen heeft behoefte aan een privé schuilplaats, waar je jezelf kunt onttrekken aan de anderen, energie opdoen, tot rust komen. Kan thuis maar kan overal zijn. Heb je die niet, dan kan je daar dood aan gaan. Functioneren op andere gebieden kan daar onder lijden. Persoonlijke afstand= iedereen heeft behoefte aan persoonlijke afstand. Als die ruimte word doorbroken, reageer je automatisch door afstand te nemen. Intieme afstand, persoonlijke afstand en publieke afstand. Psychologische ruimte= manieren die je hebt om aandacht te trekken en te houden. Geheel van de aandacht van de groep te duiden. Krijg je door: aandacht te wekken en vast te houden, beïnvloeding op afstand. Actie terreinen= gebieden waar je actief bent, je voelt je daar bevoegd om te handelen, beslissingen te nemen. Wel voortdurende investering nodig om het hoog te houden. Constructieve tactieken= Assertiviteit, rustig en duidelijk, vriendelijk dan heb je het recht om het territorium uit te breiden, Deskundig zijn, door jezelf heel erg te bekwamen. In actie terrein maar ook psychologische ruimte. Territorium verdienen of verdedigen. Verleidingstechnieken= Zakelijk flirten, moet je wel passen, kan je namelijk ook tegenwerken. Destructieve= Schijn passivisme: schijnbare duurzame vrede uitstralen, Creëren rookgordijn, verwarring scheppen, Chantage, moedwillig gebruik maken van zwakke plekken. Op korte termijn kan het effectief zijn, op lange termijn niet. Ziekte-inzicht = anosognosie; Ernstig ontbreken van ziektebesef; Overtuiging ondanks overweldigend bewijs; Frequent confabulaties, opvullen van lege gaten in gedachten. Een fantasieverhaaltje. Ziekte-inzicht= Bewust : 41%, Deels onbewust: 25%,, onbewust: 32%, Mist: 2%, 50%-70% van de patiënten met schizofrenie nemen hun medicatie niet goed in, 25% binnen 1 week, 50% binnen 1 jaar, 75% na 2 jaar Omgaan met anosognosie= Basisattitude, Oordeels bekwaam; Adviseren- U bent altijd welkom, indien het zinvol is en onder goede voorwaarden. Oordeels onbekwaam; Bemoeizorg- Verleiden; Zonder patiënt met systeem; Iedere patiënt die je kwijtraakt is een falen van jouw werk, Alles is geoorloofd om de klant te binden wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst= WGBO wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen= Wet BOPZ -› wordt vervangen door: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wet Vggz) Wet WGBO= de wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst beschrijft de rechten en plichten van cliënt in de zorg. De WGBO regel= Informatie, Inzage, Privacy, Artsenkeuze, Vertegenwoordiging Plicht= dat je als patiënt jouw behandelaar moet voorzien van de juiste informatie. WET BOPZ= je kan niet zomaar in een psychiatrisch ziekenhuis komen, gevaar voor jezelf en anderen. En opname is enig manier om gevaar weg te nemen. Het is de uiterste maatregel; Door IBS of rechtelijke machtiging; Ze mogen alleen met toestemming de afdeling verlaten. Maar je levert ook niet je vrijheid in. Het recht om bezoek te ontvangen en rond lopen op terrein; Het is opgenomen in aparte regels – middelen en maatregelen; Je bent wel verplicht om goede zorg te ontvangen en dat staat in de BOPZ BOPZ geldt voor= opname wet, Voor gedwongen opnames in psychiatrie, Mensen met verstandelijke beperking, Psychogeriatrie , ouderen zorg met dementie bijvoorbeeld. In bopz staan =Rechten van cliënten, Wanneer dwang mag worden gebruikt en wat de rechten van de cliënt zijn, Wanneer vrijheidsbeperking mogen worden gebruikt; Ministerie is verantwoordelijk voor deze wet en de rechter besluit uiteindelijk Reguliere weg voor dwang opname RM= Voorlopige, Voortgezet verblijf, Voorwaardelijke machtiging, Op eigen verzoek, Zelfbindingsmachtiging, toestemming wanneer je psychose hebt/ RM= geen spoedprocedure maar is volgens reguliere weg, neemt veel tijd in beslag Voor nood situaties is er IBS= Spoed opname, Wanneer er geen andere mogelijkheid is om gevaar te verminderen; iedereen kan IBS aanvragen; neemt weinig tijd in beslag; Burgemeester beslist of iemand IBS krijgt; Maar hij laat zich wel inlichten door arts en de geneeskundige verklaring; Rechter beslist of het voor een langere tijd moet. Het wordt dan verlengt met 72 of RM of voorlopige machtiging. Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg= WVGGz, behandelwet WVGGz= Verplichte zorg buiten een instelling, Invloed van de cliënt, dingen op een makkelijke manier uit te kunnen leggen en als het nodig is en tolk in schakelen, betrokkenheid familie, participatie, dwang voorkomen Proportionaliteit= is dit naar verhouding. Is de maatregel naar verhouding met het gevaar dat er is. Subsidiariteit= zijn er nog andere alternatieven nodig. Eerst andere proberen voor je bepaalde maatregelen in gaat zetten. Doelmatigheid= is de maatregel ook daadwerkelijk effectief. Middelen en maatregelen= Doel is om een noodsituatie op te lossen, Hier is het niet van belang of de patiënt wilsbekwaam is. Bij WGBO is dat wel van belang. Daar mag het alleen bij wilsonbekwame patiënten met een overeenkomst. Dwang behandeling= kent geen maximum duur, maar moet wel stoppen wanneer het geen gevaar meer is. Fixatie, Toediening van vocht en voedsel via een infuus of slangetje via de neus naar de maag (sonde) Afzondering= in een kamer met alles. Met deur op slot. Separatie is in een goed gekeurde kamer. Medicatie= kortwerkende medicatie, bijvoorbeeld om rustig te worden Terugdringen dwang en drang= Dwang voorkomen, Voorkeur van cliënt, Zo kort mogelijk, humaan en veilig, Evaluatie Therapietrouw=Er moet veel meer geïnvesteerd worden in het bevorderen van de therapietrouw, is het gewillig en blijvend volgen van de door een arts voorgeschreven behandeling door een patiënt. Therapieontrouw= medicatie niet innemen, maar ook medicatie verkeerd innemen. Mensen die therapieontrouw zijn overlijden eerder, eerdere opname, eerdere symptomen. Intelligentie staat los Depotmedicatie= in injectievorm, in spier. Vooral bij antipsychotica. Geld geven als beloning voor innemen medicatie= bevorderend voor de therapietrouw. Money for medication = ethisch dilemma om geld te geven aan mensen om ze therapietrouw te maken. in Nederland= Therapietrouw is hoog, Goede informatieverstrekking, Goede eerstelijnszorg Antidepressiva= werkt na 4 weken. Mensen zijn dan geneigd om te stoppen maar je moet het minstens 6 weken slikken. Compliance= de mate waarin een patiënt het door een zorgverlener eenzijdig verstrekte therapie-advies opvolgt. Adherence= de mate waarin het gedrag van de patiënt correspondeert met adviezen van de zorgverlener, die met de patiënt zijn overeengekomen. De patiënt heeft de keus om therapietrouw gedrag te vertonen. Persistence= in hoeverre de patiënt het geneesmiddelgebruik volhoudt. Concordantie= een weloverwogen afspraak tussen patiënt en zorgverlener over leefwijze en/of gebruik van medicatie; Inbreng arts en patiënt noodzakelijk De zorgverlener= open te staan en respect te hebben voor de zorgen, wensen, overtuigingen en verwachtingen van de patiënt en goed te communiceren over het effect, de wijze van gebruik en eventuele bijwerkingen van de medicatie. De patiënt= een eigen verantwoordelijkheid, maakt zelf belangrijkste keuzes waarbij de zorgverlener een ondersteunende rol kan spelen en is daardoor beter in staat therapietrouw te zijn. Niet-intentionele therapieontrouw (onbewust)= Vergeetachtigheid, Complexiteit van behandeling en/of schema’s, Onvoldoende structuur, Kennisgebrek, Onherkenbaarheid van het geneesmiddel (preferentiebeleid), Analfabetisme, slechte visus, Kosten van een behandeling, 4 d’s – drugs, depressie, dementie, delier Intentionele therapieontrouw (bewust)= Subjectieve normen en attitude over ziekten en bijwerkingen, Asymptomatische aandoeningen (geen perceptie), Last van bijwerkingen, eigenwijs, Therapieontrouw is bewuste keus en logisch voor patiënt Gevolgen van therapieontrouw=De therapie heeft niet het gewenste effect, Resistente bacteriën en virussen, Hoge kosten gezondheidszorg, Vertekening van de therapie, Toename morbiditeit, Toename mortaliteit (mogelijk) Signalen van therapieontrouw= Identificeert de medicatie door kleur en vorm, Zoekt excuses, Kan niet zeggen hoe hij ze inneemt, Weet niet waar het voor is, Haalt medicijnen onregelmatig van de apotheek, Opent de verpakking om medicijn te bekijken i.p.v. het etiket te lezen, Onduidelijke en wisselende effecten van behandeling, Niet op afspraken verschijnen en zich niet aan afspraken houden, Het is toch allemaal rotzooi Meten van therapieontrouw= Vragenlijst, Patiënten rapportage/dagboek, Tabletten tellen, Aflevergegevens van de apotheek opvragen, Bloedspiegel prikken, Meten van fysiologische parameters, Elektronische meetsystemen Oorzaken therapieontrouw Patiëntgerichte factoren= Functionele beperkingen, Sensitieve beperkingen, Cognitieve beperkingen, Psychische problemen, met name depressie , Vroegere therapie (on-)trouw, Onvoldoende inzicht in ziekte, behandeling en prognose, Onvoldoende geloof in het voordeel van de behandeling, (angst voor) voor bijwerkingen, Onvoldoende sociale steun/isolatie, Self-efficacy (motivatie) Oorzaken therapieontrouw Behandeling/behandelaar gerelateerde factoren= Onvoldoende kennis bij artsen en verpleegkundigen, Complexiteit en de duur van de behandeling, Onvoldoende follow up/begeleiding, Slechte arts-patiënt relatie, Gevolgen polyfarmacie, Interacties tussen verschillende middelen, Asymptomatische ziekte, Bijwerkingen medicatie. Oorzaken therapieontrouw Factoren gerelateerd aan de gezondheidsetting= Opleidingen onvoldoende gericht op Multi morbiditeit en complexe problematiek, Beroepsrichtlijnen aandoeningsgericht en weinig aandacht voor betrekken van patiënt, Onduidelijk welke factoren moeten worden meegewogen, Overzicht ontbreekt van alle beschikbare informatie en beheersmaatregelen rondom polyfarmacie, ICT systemen onvoldoende geschikt voor polyfarmaciepatiënten, Communicatie tussen de eerste- en tweedelijnszorg wordt als suboptimaal beschouwd wat betreft overdracht van medicatiegegevens. Oorzaken therapieontrouw Factoren gerelateerd aan afleveraars= Gebrek aan kennis, Onvoldoende faciliterende ICT-systemen, Suboptimale communicatie, Interventies therapieontrouw= Schep een sfeer van vertrouwen, Stel open, niet sturende vragen, Wees alert op signalen, Maak onderscheid tussen soorten therapieontrouw, Wees alert op de valkuil dat je jouw patiënt goed kent, Reserveer tijd, Let op specifieke medicatie, Anamnese gericht op medicatie gebruik, Overleg wensen van de patiënt en de mantelzorger, Inschatting adequate therapietrouw, Oefenen in het ziekenhuis en goede overdracht naar de thuiszorg of zorginstelling, Overleg met arts bij het voorschrijven. Manische episode= 1 week of langer, Abnormale positieve stemming, Irriteerbare stemming Manische episode minstens 3 kenmerken= Eigenwaarde (neemt toe+), Slaap (neemt af -), Spraakzaamheid +, Gedachtenvlucht (eigen denken gaat heel snel, denken gaat zo snel dat ze het niet meer bij kunnen houden), Afleidbaarheid, Doelgericht gedrag +, Activiteiten met risico op pijnlijke ge volgen Hypomane episode= 4 dagen ipv een week, Niet ernstig genoeg om het functioneren duidelijk te beperken maar symptomen zijn precies hetzelfde Bipolaire stoornis I= Afwisselend manisch en depressief Bipolaire stoornis II= Afwisselend hypomaan en depressief Beloop bipolaire stoornis= als je het eenmaal hebt, dan heb je het. Bijna altijd meerdere episodes., Episode 3-6 maanden Oorzaak bipolaire stoornis=Sterk erfelijk component, Life- events triggeren, Aanleg -› trigger -› instandhouding. Manie= Ziekteinzicht bepalend voor de mate waarin adequaat gereageerd wordt, Veelal gepaard met psychoses, Een spoor van vernieling achter laten, Nergens rust vinden Behandeling manie Medicinaal= Antidepressiva, stemmingsstabilisatoren, antipsychotica Behandeling manie Psychologisch= Stimuleren gezonde gedachtes & rust Metabool syndroom= Mensen met een psychiatrische aandoening met een fors lagere levensverwachting. Oorzaken lagere levensverwachting= 80% van de vroege sterfte komt door Lichamelijk aandoening; Cardiovasculaire aandoening, Diabetes type 2 Onderliggende oorzaken lagere levensverwachting= Hoger percentage rokers, Hoger percentage metabool syndroom Kenmerken metabool syndroom= Bloeddruk ›140/90, Dyslipidemie: + triglyceride – HDL cholesterol, Hyperglycemie ›6.1 mmol/l, Centrale obesitas (BMI›30) Metabolisme Insuline = Omzetten glucose in spier naar glycogen, Omzetten vetten in vetweefsel naar triglyceride, Maakt opname van glucose in cellen mogelijk Metabolisme Glucagon=Omzetten glycogen in glucose, Omzetten triglyceride in vrije vetzuren Metabolisme Weinig glucose -› lipolyse= Verbranden van triglyceride, Omzetten triglyceride in ketonen (adrenaline) Risicofactoren metabolisme= Schizofrenie (+40%), Overgewicht, Sedentaire leefstijl, Stress, Anti psychotische medicatie, Diabetes type 2 Viscerale adipositas, teveel buik vet= Vetweefsel geeft stoffen af die werking insuline verminderen, Leververvetting -› leverschade -› verhoogde glucose Insulineweerstand= Verhoogde bloeddruk Risicofactoren (cortisol) Korte termijn= Gaat werking van insuline tegen, Stimuleert vorming glucose, Stimuleert vorming vrije vetzuren, Onderdrukt immuunsysteem Risicofactoren (cortisol) Lange termijn= Meer centrale vetopslag, Toegenomen ontstekingsreactie Risicofactoren (antipyschotica)= Blokkeren ook perifere dopamine systeem, Disinhibitie sympathische activiteit, Lichamelijke stress-reactie Screening metabool syndroom= Initiele anamnese; Bloedonderzoek, Familiegeschiedenis, Beweging, Eetgewoontes, Tensie, bloedomvang, BMI. abnormale waarden: HA/specialist Behandeling metabool syndroom= Leefstijl interventies; Passende voeding, Voldoende beweging, Wijzigen van anti psychotische medicatie, Behandeling van hyperglykemie en/of diabetes mellitus, Behandeling van dyslipidemie en hypertensie Cluster A= Dit cluster betreft persoonlijkheidsstoornissen met vreemd excentriek gedrag. Mad Paranoide= Personen met deze persoonlijkheidsstoornis zijn overdreven wantrouwend naar anderen en hebben snel het gevoel onrechtvaardig behandeld te worden. Schizoïde persoonlijkheidsstoornis= Personen met deze persoonlijkheidsstoornis zijn echte ‘einzelgangers’ en leiden een sociaal geïsoleerd leven. Schizo typische persoonlijkheidsstoornis= Personen met deze persoonlijkheidsstoornis zijn eigenaardig en hebben zeer weinig sociale contacten, maar vertonen daarnaast zonderling gedrag. Cluster B= Dit cluster betreft persoonlijkheidsstoornissen met dramatisch, emotioneel en onvoorspelbaar gedrag bad Antisociale persoonlijkheidsstoornis= Personen met deze persoonlijkheidsstoornis zijn personen met een zeer gering empathisch vermogen, die langdurig patroon van liegen, bedriegen, manipuleren, egoïsme vertonen. Histrionische persoonlijkheidsstoornis= Personen met deze persoonlijkheidsstoornis vertonen overdreven emotioneel gedrag, voelen zich in de schijnwerpers op hun gemak, hunkeren naar aandacht voor zichzelf en tonen snel wisselende gevoelens. Borderline persoonlijkheidsstoornis= Personen met deze persoonlijkheidsstoornis zijn impulsief, emotioneel instabiel, zijn onzeker over de eigen identiteit en hebben de neiging tot het idealiseren of juist afwijzen van anderen. Narcistische persoonlijkheidsstoornis= Personen met deze persoonlijkheidsstoornis gebruikt de ander om zijn eigen doelen te bereiken, ziet zichzelf als bijzonder en kom snel in conflict met zijn omgeving omdat feedback al snel als beledigend of krenkend wordt ervaren. Cluster C= Dit cluster betreft persoonlijkheidsstoornissen met angstige en onzekere persoonlijkheidsstoornissen Sad Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis= Personen met deze persoonlijkheidsstoornis zijn vaker geremde, schuchtere, verlegen en bange mensen. Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis= Personen met deze persoonlijkheidsstoornis zijn voortdurend op zoek naar een ander die hun verantwoordelijkheid over hun eigen leven over kan nemen. Obsessieve compulsieve persoonlijkheidsstoornis= Personen met deze persoonlijkheidsstoornis worden gekenmerkt door perfectionisme, starheid en zijn zeer gericht op het naleven van regels om zo hun gevoelens en impulsen in bedwang te houden Angststoornissen= stress Depressieve stoornissen= manisch depressief Ontwikkelingsstoornissen= ADHD Psychotische stoornissen= schizofrenie Domeinen van de NANDA= Gezondheidsbevordering, Voeding, Uitscheiding/uitwisseling, Activiteit/ rust, Waarneming / cognitie, Zelfperceptie, Rollen / relaties, Seksualiteit, Coping / stresstolerantie, Levensprincipes, Veiligheid / bescherming, Welbevinden, Groei / ontwikkeling Risico inschatting= jeugd is risico groep voor psychische klachten. Vroeg signalering= sombere stemming, heeft al wat faalervaringen, slaapt slecht, afgevallen, piekert veel. Probleemherkenning= voedingstekort Resultaatbepaling= goed voedingspatroon Interventies= voedingsdagboek bij houden Monitoren= wegen en voedingsdagboek bij houden Prioriteren= welk probleem hangt samen aan andere en moet als eerste opgelost worden. Anamnese= NANDA Diagnose= PES Planning doel & resultaten= NOC (LIM), label indicatoren meetcriteria Planning interventie= NIC (LDA), label, definitie, activiteit Evaluatie= meetinstrumenten Kenmerkend depressie= Somberheid, Minder sociaal, geïsoleerd, Meer of minder eetlust, Negatieve gedachten, Slapeloosheid, lusteloos, moe zijn, passief, Inactiviteit, Zelfmoordgedachten, Concentratieproblemen Depressieve stoornis= verwijst naar een gemoedstoestand met een ernstige gedrukte stemming Mensen die depressief zijn= zijn meestal somber. Ze kunnen niet of minder genieten en voelen zich lusteloos en futloos, slechte concentratie Geheugenstoornissen bij depressie lijkt op dementie= pseudodementie Symptomen, klachten depressie= Vaak slaapstoornissen, Onvoldoende zorg of verwaarlozing van zichzelf, Eetlust afgenomen, S avonds stemming iets beter, Piekeren en negatieve gedachten, Negatief zelfbeeld, Waangedachten; men de schuld van de wereld is, Prikkelbaarheid, angst of paniekklachten, Voortdurende gedachten aan de dood. Cognitieve therapie= op gedrag gericht. Farmacotherapie= medicijnen Licht therapie= voor winterdepressie, wanneer je weinig zonlicht krijgt. Behandeling depressie= Slaapdeprivatie, Electroconvulsietherapie= shocktherapie, plakkers op hoofd en dan krijg je schokjes. Psychosociale interventies= gespreksvoering, kijken in sociale omgeving. Naar buiten gaan, vrijwilligerswerk doen. Interpersoonlijke therapie= interactie tussen verschillende personen, hoe stel je je op in een bepaalde relatie. Mindfullness= de apps, om te ontspannen. Prioriteren van diagnoses= shared decision making, Onderscheid tussen verpleegkundige diagnostiek en functioneren (ICF), eerst aanpakken wat de rest ‘veroorzaakt’. Niet kunnen slapen door piekeren. Dan piekeren aanpakken. Psycho-educatie= informatie geven over probleem, ziektebeeld. Wat alles doet bij het ziektebeeld. Voorlichting geven over voeding. Mindfullness bespreken. Etiologie = samenhangende factoren Borderline= zwart wit, ene uiterste naar andere uiterste, emoties niet goed reguleren. Manisch = drukke opgewonden toestand Bipolair = kan aan 2 kanten zitten, of heel vrolijk of heel slecht voelen Persoonlijkheidsstoornis wordt veroorzaakt door= temperament bijvoorbeeld door opvoeding, ervaringen of vroege gebeurtenissen; Niet te genezen met medicijnen, alleen met therapie Verslaafd= Een chronisch recidiverende aandoening gekenmerkt door verlies van controle over middelen gebruik ‘stoornis in het gebruik van middelen= Vaker en in grotere hoeveelheden gebruiken dan het plan was, Mislukte pogingen om te minderen of te stoppen, Gebruik en herstel van gebruik kosten vele tijd, Sterk verlangen om te gebruiken, Door gebruik tekort schieten op werk, school of thuis, Blijven gebruiken ondanks problemen in het relationele vlak, Door gebruik opgeven van hobby’s sociale activiteiten of werk, Voortdurend gebruik, zelf wanneer je daardoor in gevaar komt, Voortdurend gebruik ondanks lichamelijk of psychische problemen, Tolerantie, Onthoudingsverschijnselen, minder hevig door stof te gebruiken. Alcohol =drugs De werking van paddo’s en lsd duurt even lang =onjuist Cocaïne= meer zelfvertrouwen Blowen= geschikt om goed te kunnen slapen Ketamine= verdovend middel GHB= verdovend middel Slaapmedicatie= verdovend middel Pijnstillende medicatie= verdovend middel Alcohol= verdovend middel Morfine= verdovend middel Heroïne= verdovend middel, niet erg populair onder jeugd Cannabis= verdovend middel Amfetamine= stimulerend middel XTC= stimulerend middel Cocaïne= stimulerend middel Speed= stimulerend middel Paddo’s= bewustzijn veranderend middel Cannabis= bewustzijn veranderend middel LSD= bewustzijn veranderend middel LVB Licht verstandelijk beperkt Er deficiënties zijn= in de intellectuele functies (lezen, schrijven), adaptieve functioneren (alle daagse functioneren, boodschappen doen.), verstandelijke functies en het aanpassingsvermogen beginnen gedurende de ontwikkelingsperiode Herkennen van LVB= Vraag naar scholing en werk. Is iemand bv blijven zitten of speciaal onderwijs gevolgd, Luister goed naar de patiënt. Hoe is bv het taalgebruik?, Vraag naar sociale contacten en interesses, Soms is het handig om iemand sommetjes te laten maken of iets op te laten schrijven. Causaal = oorzaak weg halen, antibiotica Enteraal=Oraal is hetzelfde Wet BIG = je bent als zorgvrager en zorggever beschermt. Bekwaam en bevoegd. WGBO = rechten en plichten van patiënt en zorggever. Patiënt heeft recht op informatie en recht op weigeren. U heeft paroxetine= verbetert de stemming en verminder angsten en angstverschijnselen (zoals piekeren, slaapproblemen, prikkelbaarheid en trillen) Eventuele bijwerkingen=Maagdarmklachten (maagbeschermer voor) zelfbeschadiging= Het moedwillig direct beschadigen van lichaamsweefsel, zonder bewust uit te zijn op zelfdoding; Het is een manier om heftige en vaak overweldigde negatieve emoties te reguleren en bekrachtiging te krijgen van de omgeving door steun, aandacht en zorg; Komt voornamelijk voor bij mensen met Borderline persoonlijkheidsstoornis. Functies zelfbeschadiging= Zichzelf te straffen, Spanning, onbestemde angst, depressie of woede te verminderen, Weer contact maken met eigen lichaam als reactie op depersonalisatie en dissociatie, Pijn verdragen als teken van macht/controle, Communiceren dat er iets ernstigs aan de hand is, Vragen om hulp en aandacht, Innerlijke leegte op te vullen, eenzaamheid te verdrijven Wanen= denkstoornis Hallucinaties = waarnemingsstoornis Positieve symptomen= de dingen die erbij komen. Hoeft niet positief te zijn, zijn extra symptomen die wij als ‘normale ’mensen niet hebben. een soort extra eigenschap Negatieve symptomen = symptomen die wij als ‘normale’ mensen wel hebben en zij niet, ze zijn dat ‘verloren’; initiatief neemt af IBS = gedwongen, nooit vrijwillig. Spoed, direct gevaar voor eigen leven en voor anderen. Acute opname in psychiatrisch huis. Moet binnen 24 uur geregeld worden; Acute en kort PAAS = psychiatrische afdeling algemeen ziekenhuis RM = rechtelijke machtiging 3-6 maanden kan dat duren. Wanneer de problematiek chronisch is, wanneer hij een gevaar blijft en onverantwoordelijk is om naar huis te gaan. Word door rechter geregeld; Is voor langere opname Dwangmaatregel = maatregelen die niet in behandelplan zijn opgenomen, als iemand in dwangbehandeling doet wat je niet verwacht maar je wilt buiten dat plan handelen. Wanneer het acuut is. Dwangbehandeling = iemand met IBS of RM, die zit daar niet perse vrijwillig, en krijgen een gedwongen behandeling. Anatomisch Centraal zenuwstelsel (CZS)= Ligt binnen de beschermde botten van de schedel en de wervelkolom, Bestaat uit de hersenen beschermd door schedel en het ruggenmerg beschermd door wervels Anatomisch Perifere zenuwstelsel (PZS)= Ligt grotendeels buiten de schedel en de wervelkolom, Verbindt het CZS met de organen, Bestaat uit hersenzenuwen, de ruggenmergzenuwen, de grensstreng en de zenuwen van het vegetatieve zenuwstelsel. Werking van het CZS Sensorische input= het CZS ontvangt impulsen van sensoren die prikkels hebben waargenomen en ze vervolgens omgezet hebben in impulsen; Werking van het CZS Verwerking= de sensorische input wordt naar een specifiek deel van de hersenen gestuurd en daar beoordeeld; de hersenen bepalen vervolgens of er op moet worden gereageerd; Werking van het CZS Motorische output= er gaan impulsen vanuit de hersenen naar de organen (effectoren = spieren en klieren) die de eventuele reactie(s) moeten uitvoeren. Fysiologisch= de fysiologische indeling gebeurt op basis van de functie van het CZS. Integratie= is het goed op elkaar afgestemd zijn van de organen en gebeurt zowel door het vegetatieve zenuwstelsel als het animale zenuwstel. Hiërarchie= wat betreft functie is er een zekere mate van hiërarchie in het zenuwstelsel. De hersenen zijn de ‘baas’; zij regelen het bewustzijn en laten het lichaam al of niet reageren. Richting van het signaal= op basis van de richting van het signaal (impulsen) onderscheiden we: Afferente informatie; Efferente informatie; Korte zenuwbanen. Vegetatieve zenuwstelsel= Verzorgt de integratie van de vegetatieve stelsels; Werkt autonoom (onwillekeurig), buiten de wil om; Bestaat uit twee delen met een antagonistische werking: het sympathische zenuwstelsel (actief bij actie van het lichaam) en het parasympathische zenuwstelsel (actief bij rust van het lichaam). Animale zenuwstelsel= Verzorgt de integratie tussen lichaam en omgeving door middel van communicatie en gedrag; Werkt willekeurig, onder invloed van de wil. Afferente (aanvoerende) informatie= verloopt via sensibele zenuwbanen in de richting van de grote hersenen; geleiden prikkels naar CZS toe Efferente (afvoerende) informatie= verloopt via motorische zenuwbanen in de richting van de periferie; geleiden prikkels van CZS af Korte zenuwbanen= zijn niet efferent of afferent maar verzorgen schakelingen binnen het CZS. Zenuwweefsel= bestaat uit twee soorten cellen: zenuwcellen en steuncellen. Zenuwcellen= De zenuwcel (neuron) heeft een relatief groot cellichaam met veel dunne cytoplasmatische celuitlopers, de zenuwvezels. De axon= één − vaak lange − zenuwvezel die impulsen van het cellichaam af vervoert; heeft een omhulling van myeline (myelineschede) die regelmatig onderbroken is (insnoeringen van Ranvier); De dendrieten= meerdere − meestal korte en sterk vertakte − zenuwvezels die impulsen naar het cellichaam toe vervoeren. Sensibele neuronen= vervoeren impulsen vanaf de sensoren naar het CZS (afferent); Schakelcellen (interneuronen)= dragen impulsen over van de ene op de andere zenuwcel; Motorische neuronen= vervoeren impulsen vanuit het CZS naar de periferie (efferent). Neuroglia= Steuncellen (neuroglia) (gliacellen) verzorgen, ondersteunen en beschermen het zenuwweefsel en bestaan uit vijf typen gliacellen: astrocyten, oligodendrocyten, microgliocyten, ependymcellen en schwanncellen. Astrocyten= Komen alleen in het CZS voor; ondersteuning, handhaving van bloed –hersenbarrière (stofjes die niet direct door de capilairen kunnen worden opgenomen), voeding, afvoer afvalstoffen, betrokken bij herstel na lesie (beschadiging van het z.s.) Fagocyteren dode en beschadigde zenuwcellen; Fungeren mogelijk als stamcellen voor nieuwe zenuwcellen. Oligodendrocyten= Komen alleen in het CZS voor; Zijn relatief klein; Vormen myelineschedes rondom nabijgelegen axonen (myeline is een witgekleurde, vettige stof); Beschermen hiermee de axonen. Microgliocyten= Komen alleen in het CZS voor; Zijn erg klein; Kunnen zich door het zenuwweefsel bewegen; Ruimen beschadigde cellen, lichaamsvreemde stoffen en micro-organismen op; mobiele fagocyterende afweercellen Ependymcellen= Komen alleen in het CZS voor; Vormen de bekleding van de hersenholtes (hersenventrikels) ; Zijn epitheelachtige cellen met trilharen; Produceren hersenvocht; Spelen een rol bij de circulatie van hersenvocht; geen gliacel Schwanncellen= Komen alleen in het PZS voor; Vormen myelineschedes rondom axonen; Hebben een verzorgende en beschermende functie; Spelen een rol bij de impulsgeleiding; geleidingssnelheid van zenuwprikkel over gemyeliniseerd axon is hoger dan die over ongemyeliniseerd axon. Vorming van myelineschede= Cel van Schwann legt zich tegen een neuron, wikkelt zich hierom heen, een aantal keer, nu krijg je een opstapeling van de celmembranen van de cel van Schwann. Satellietcellen (in ganglia)= ondersteuning, voeding; PZS Witte stof= bestaat uit bundels axonen met een myelineschede en is functioneel de geleidingsweg waarlangs impulsgeleiding plaatsvindt. De zenuwen in het PZS en de banen (tractus) in het CZS bestaan uit witte stof. Grijze stof= bestaat uit zenuwcellichamen en dendrieten. Grote delen van het CZS, zenuwknopen (ganglia) en kernen (nuclei) bestaan uit grijze stof. Dendrieten= kunnen andere cellen mee contact maken Sensoren= afferente vezel Soma= cellichaam Axonheuvel= beginsement van axon. Synaps= contactplaats, bij contact met spiervezel wordt het motorisch eindplaatje genoemd. Receptie= ontvangst Conductie= geleiding Axon= neuriet, cellichaam kan zo zelf signalen versturen. Collateraal= zijtakje Myeline schede= vetachtige substantie waardoor prikkels beter geleiden. Transmissie= overdracht Telodendrion= eindtakje axon. Eindknopen= hier wordt contact gemaakt met een andere cel. Medulla Oblongata= verlengde merg Medulla Spinalis/ myelencepahlon= ruggenmerg Cerebrum= grote hersenen/ eindhersenen Cerebellum= kleine hersenen/ achterhersenen Mesencephalon= middenhersenen Diencephalon= tussenhersenen Telencephalon= hersenhelft (onderdeel van eindhersenen) Pons= achterste hersenen samen met cerebellum Hypofyse= ondergroeisel, groeihormonen Hypothalamus= ondergebied van thalamus; belangrijk voor homeostase in het lichaam; Reguleert de tempratuur, dorst, honger en libido; Output via: Autonome ZS (ruggenmerg/ hersenstam) / Hormonale systeem (hypofyse) Thalamus= kamer, belangrijke schakelkern Formatio reticularis=: grijze stof, veel hersenzenuwcellen, verschillende kernen, slaap- waakfunctie, bewustzijnsfunctie, alertheid Hersenstam Onderdelen= Mesencaphalon, Foramtio reticularis, Pons, Medulla oblongata Herstenstam= Zorgt voor regulering van de vitale functies, Slaap- waakfunctie, bewustzijnsfunctie, alertheid (formatio reticularis), Centra voor autonome regulatie van de bloeddruk, hartfrequentie, vaatspanning, ademhaling, Hersenzenuwkern. RAS= Reticular Activating System: bepaald het niveau van waakzaamheid ARAS= Ascenderend, Reticulair, Activerend, Systeem Epifyse= pijnappelklier; Regulatie dag en nacht ritme (circadiaan ritme), Bij minder licht -› meer afgifte van melatonine -› slaperigheid Invloed/sturing vanuit hypothalamus naar hypofyse= hormonale systeem. Slaapstadia Beta ritme (15-30 Hz)= bij mentale activiteit Slaapstadia Alfa ritme (10 Hz)= bij mentale rust Slaapstadia Theta ritme (4-7 Hz, onregelmatig)= eerste slaapfase, hallucinaties kunnen optreden Slaapstadia Deltaritme (2 Hz, onregelmatig)= diepe slaap, vierde slaapfase Slaapfase 1 tot en met 4= non-REM-slaap REM= rapid eye movement; ca. 5 slaapcycli per nacht; Meeste dromen (vooral meest levendige)= in REM-fase; Verwerkingen ervaringen slaap= informatie (ordening/ consolidatie) en emotie. Hypnotica (slaapmiddelen)= Meestal bij voorkeur voorgeschreven: Een benzodiazepine bv. Mogadon [] Even effectief en weinig toxisch bij overdosering [] Benzodiazepines ook toegepast als: Anxiolyticum (angstremmer) en anti-epilepticum. [] Dosis zo laag mogelijk Bijwerkingen hypnotica= slaperigheid, concentratie stoornissen; Nawerking overdag: hangover Problemen hypnotica= gewenning en afhandelijkheid, mogelijk enkele dagen; na 1 a 2 weken afhankelijk Lobus frontalis= voorhoofdskwab Lobus parietalis= wandbeenkwab Lobus temporalis= slaapkwab Lobus occipitalis= achterhoofdskwab Cerbellum= kleine hersenen Lobus= hersenlob Gyrus= hersenwinding Sulcus= hersengroeve Lobus limbicus= Limbisch systeem; Instinctief gedrag; Emotie en lichamelijk reacties daarbij; Geheugen (vastleggen informatie) Amygdala (amandelkern)= fright-flight-fight reacties. Koppeling emoties aan herinneringen. Hippocampus= permanente vastlegging en ophalen van informatie uit het lange termijngeheugen. Corpus mamillare= waarschijnlijk betrokken bij geheugenprocessen. (ortho) sympatisch zenuwstelsel= Gericht op actie (fright, flight, fight). Parsympatisch zenuwstelsel= Gericht op rust, herstel, vertering. Sympathico-mimetica= Agonisten van sympathicus: Stoffen maken contact met sympathicus-receptoren en hebben dan een stimulerend effect (b.v. als geneesmiddel bij astma-aanval: bronchusverwijding) Sympathico-lytica (afbrekend/ oplossend effect) Antagonisten van sympathicus= Stoffen op sympathicus-receptoren met een blokkerend (dus remmend/tegengesteld) effect (b.v. als geneesmiddel om hartfrequentie/bloeddruk te verlagen: zgn. bèta-blokkers) Parasympathico-mimetica= Agonisten van parasympathicus (b.v. ter bevordering van speeksel-en traanproductie) Parasympathico-lytica= Antagonisten van parasympathicus (b.v. voor bronchusverwijding) Insomnie= in- en doorslaapproblemen. Slaapgerelateerde ademhalingsproblemen= slaap apneu. Circadiaanse ritmeslaapstoornissen= bijvoorbeeld bij ploegendiensten en op verkeerde momenten blootstelling aan licht Parasomnieën= slaapwandelen, nachtelijke paniekstoornis Slaapgerelateerde bewegingsstoornissen= rusteloze benen en Bruxisme Geïsoleerde symptomen, normale varianten en onopgeloste kwesties= lang en kort slapers en snurken Andere slaapstoornissen= door externe factoren zoals lawaai en te veel licht primaire cortex= met relatief directe “input” of “output” primaire cortex Sensorisch= binnenkomst elementaire signalen binnen één zintuiggebied (unimodaal): visueel, auditief, sensibel primaire cortex Motorisch= verzending van elementaire motorische commandosignalen naar lager gelegen structuren secundaire cortex= associatiecortex (nabij primaire cortex gelegen) secundaire cortex sensorisch= verdere (vooral unimodale) integratie van informatie tot waarneming (percept) secundaire cortex (pre)motorisch= voorbereiding van handeling en programmering van basale acties (b.v. grijpen) tertiaire cortex= multi-/supramodale associatiegebieden; hogere cognitieve functies: planning, abstract denken etc. Gnostische sensibiliteit= Fijne tast, Gewrichtspositie, Vibratie, Beweging, Via achterstreng Vitale sensibiliteit= Pijn,Tempratuur, Grove aanraking, Via tractus sphonitalamicus Linker hersenhelft= Taal: spraak-expressie-begrip-lezen-schrijven, Muziek: analytisch, Rekenen , Praxis: complexe willekeurige motoriek, Reactie dominantie, Geheugen: opslag van informatie op plaats van verwerking Rechter hersenhelft= Taal: zinsmelodie (prosodie), Muziek: non-verbale geluiden, Visueel ruimtelijk processen: visueel-sensibel-auditief-imaginair-motorisch, Lichaamsschema, Perceptie van expressie van emoties, gezichten, Geheugen: opslag van informatie op plaats van verwerking Corpus calosum= eeltvormig lichaam, verbindingsweefsel tussen beide hersenhelften. Basale ganglia= Onderdeel van het extrapiramidale systeem, o.a. betrokken bij: Automatische motoriek, Coördinatie aangeleerde bewegingspatronen, Houding-/ evenwichtsreacties, Spontane initiatie van bewegingen Functies cerebellum= Coördinatie van houding en evenwicht; Regulatie spiertonus (spierspanning); Afstemming, dosering, coördinatie van motorische vaardigheden Motorisch leren= aanleren van nieuwe vaardigheden, aanpassing motoriek aan andere omgevingscondities De rustpotentiaal van een zenuwcel wordt vooral beïnvloed door= Doorgankelijkheid (permeabiliteit) van de celmembraan voor K+ en Na+ Concentraties binnen/buiten de cel van K+ en Na+= binnen de cel is K+ groter, buiten de cel is Na+ groter Zenuwprikkel= actiepotentiaal Kortdurende ompoling van acitepotentiaalverschil= Binnen zenuwcel wordt kortdurend positief t.o.v. buiten Saltatoire geleiding bij gemyeliniseerd axon= actiepotentiaal “springt” van knoop naar knoop, geleiding over gemyeliniseerd axon gaat veel sneller; snelheid van intracellulaire stroom (tussen de knopen) is veel hoger dan snelheid van geleiding van actiepotentiaal over een ongemyeliniseerd axondeel Synapsen= 1. Aankomst van actiepotentiaal bij axonuiteinde, 2. Vrijkomen van neurotransmitter in synapsspleet, 3. Contact met receptor van bep. type "chemically-gated" ion-kanalen, 4. Opening van ion-kanalen met in- of uitstroom van specifieke ionen, 5. Afhankelijk van type ion-kanaal: depolariserend of hyperpolariserend postsynaptisch effect Neurotransmitters Depolariserend effect (richting drempelwaarde)= excitatie - facilitatie - stimulatie Neurotransmitters Hyperpolariserend effect (verder van drempelwaarde af)= inhibitie - remming Psychofarmaca= Geneesmiddelen met effect op psychische functies Psycholeptica= remmend effect Sedativa= kalmeringsmiddelen; bij lichte onrust b.v. valeriaanpreparaat Anxiolytica= angstremmers b.v. benzodiazepinen (b.v. Seresta (oxazepam)) Neuroleptica antipsychotica= tegen psychotische symptomen Psychoanaleptica= stimulerend effect Antidepressiva= tegen depressies Psychostimulantia= b.v. amfetamine, coffeïne (opwekkend effect) Euphorica= b.v. ethanol, opium, morfine, cocaïne Psychodysleptica= ontregelend effect b. v. hallucinatie, depersonalisatie, opwindingstoestand, gedachtevlucht Antipsychotica (neuroleptica)= Demping agitatie, agressie, angst (vooral bij psychosen)” Remming van psychotische symptomen zoals ; Hallucinaties en wanen” Doorbreken stupor (bewegingloosheid) en autisme (in zichzelf gekeerd zijn, vooral bij schizofrenie) “ Remming maniakale symptomen Werkingsmechanisme= meestal antagonisten door blokkade van neurotransmitter-receptoren (o.a. dopamine) Werking antipsychotica= Blokkade dopamine (D2)- receptoren in bepaalde hersengebieden bijwerkingen door blokkade van andere dopamine-recptoren en van ook andere neurotransmitter-receptoren. Bijwerkingen van antipsychotica Remming van psyche= Apathie, Remming van emotionaliteit, Interesse-/initiatiefverlies Bijwerkingen van antipsychotica Extrapiramidale symptomen= parkinsonisme: Hypokinesie (verminderde beweeglijkheid) /Rigiditeit (spierstijfheid) Bijwerkingen van antipsychotica vegetatieve bijwerkingen= o.a.: Droge mond, obstipatie, mictiestoornissen, orthostatische hypotensie (lage bloeddruk bij opstaan) Antidepressiva= Vooral effectief bij depressies met duidelijke biologische oorzakelijk Werking antidepressiva= Stimulering neurotransmissie, vaak door blokkade van heropname van bepaalde neurotransmitters TCA= Tricyclische antidepressiva (b.v. Tryptizol (amitryptiline)) Niet-TCA= o.a. SSRI´s: Selectieve Serotonine Re-uptake Inhibitors (b.v. Prozac (fluoxetine))
Ingezonden op 20-06-2017 - 3926x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
23-06-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!