Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
SocialePsychologie
› 1
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
SocialePsychologie
hoofdstuk 1
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Hindsight bias= wij hebben een menselijke neiging dat we overschatten in hoeverre we een uitkomst van tevoren konden voorspellen Self reference effect= we zijn goed in staat om informatie over onszelf te horen, op te slaan en te onthouden Cocktailparty effect= als je heel veel geluiden tegelijk hoort, selecteer je een ‘stroom’ van geluid waar je je op focust (waar richt je je aandacht op) Spotlight effect= je denkt ten onrechte dat mensen de hele tijd op je letten, maar in de praktijk valt dit vaak best mee (onzeker gevoel, zelfbewust) Illusion of transparancy= je denkt ten onrechte dat mensen je gevoel kunnen aflezen, je bent niet transparant Working self-concept= deel van je zelfkennis dat geactiveerd wordt in een bepaalde context Distinctiveness hypothese= we benadrukken wat ons uniek maakt in een bepaalde context Reflected self-appraisal= kijken naar jezelf door de ogen van anderen (ze zullen dit wel van me vinden) Self discrepancy theory= er is een geloof in een verbeterde versie van jezelf, we zijn gemotiveerd om de afstand tussen de mogelijke versies van jezelf te verkleinen Trait self-esteem= algemene niveau van zelfvertrouwen als een relatief stabiele karaktereigenschap state self-esteem= de tijdelijke schommelingen in zelfvertrouwen sociometer theory= je zelfvertrouwen is een graadmeter als graadmeter interpersoonlijke relaties self-verification= mensen streven ernaar om een stabiel beeld van zichzelf te krijgen Self-enhancement=mensen streven ernaar om een hoog zelfvertrouwen te krijgen, behouden of beschermen self serving bias= neiging om falen aan externe omstandigheden toe te schrijven en succes toeschrijven aan jezelf better than average effect= te veel mensen denken bovengemiddeld te zijn unrealistic optimism= ten onechte denken dat ons goede dingen gaat gebeuren false consensus effect= als je ergens op gefaald hebt, of je kunt iets niet goed, overschat je dat anderen dat ook niet goed kunnen, dus ten onrechte denken dat andere mensen dezelfde fouten maken false uniqueness effect= als we iets goeds doen, denken we dat we uniek zijn locus of control= leggen we de controle bij de persoon of de situatie? interne attributie= verklaren vanuit persoon externe attributie= verklaren vanuit omgeving stabiele attributie=gedrag is vastaand onstabiele attributie= gedrag is tijdelijk globale attributie= gedrag is prototypisch voor meerdere domeinen specifieke attributie= gedrag is beperkt tot een domein pessimistic explanatory style= de neiging om negatieve gebeurtenissen toe te schrijven aan interne, stabiele en globale oorzaken learned helplesness= gevoel dat je geen controle hebt, en je voelt je machteloos omdat je denkt dat je de situatie niet kan veranderen impression management= proberen de indruk die je achterlaat bij anderen te controleren self-handicaping= obstakels verzinnen die je later als excuus kan gebruiken ego-depletion= een staat waarbij je, nadat je gedrag hebt gecontroleerd, niet meer in staat bent om je gedrag te controleren affetive forecasting= mensen zijn slecht in het voorspellen van emoties immune neglect= je bent weerkrachtiger dan je denkt focalism= gefocust op een onderdeel, en als dit lukt is dat fijn, maar dan realiseer je je dat er ook nog andere dingen zijn duration neglect= voor de beoordeling van een emotionele ervaring is duur relatief onbelangrijk overconfidence= mensen hebben vaak (onterecht) het gevoel dat hun oordeel correct is en zijn heel zeker van zichzelf velief perseverance= als je eenmaal een oordeel hebt over iets of iemand en informatie wordt weggenomen, kun je dit oordeel lastig loslaten en aanpassen geheugen= het proces van encoderen en ophalen van informatie framing effecten= de manier waarop informatie wordt gepresenteerd heeft invloed op oordelen heuristieken= mentale shortcuts die ons in staat stellen om beslissingen snel en efficient te nemen base-rate informatie= relatieve frequentie, hoe vaak iets echt voorkomt, statistiche cijfers illusory correlation= we denken vaak ten onrechte dat er verbanden zijn tussen bepaalde dingen illusie van controle=ten onrechte denken dat handelingen ervoor zorgen dat oers wel of niet lukt regressie naar het gemiddelde= vb. dieet mensen denken dat ze door heel extreem te diëten pas afvallen, terwijl als je gewoon weer normaal eet ook al naar het gemiddelde teruggaat dispositionele attributie=gedrag toeschrijven aan de persoon situationele attributie=gedrag toeschrijven aan de situatie fundamentele attributie fout= de neiging om gedrag toe te schrijven aan de persoon, en de invloed van de situatie te negeren modelling= observatie, imitatie congruent block= positieve woorden en nederlandse gezichten incongruent block= mensen die niet bij jouw groep horen balanstheorie= mensen willen graag balans ervaren tussen hun overtuigingen, cognities en gevoelens cognitieve dissonantietheorie=inconsistenties tussen de verschillende attitudes leiden tot een onprettige emotionele staat, die ons aanspoort om consistentie te herstellen Zelfperceptie theorie= mensen leiden hun attitudes af door te kijken naar hun eigen gedrag, en de omstandigheden waaronder ze dit gedrag vertonen. Mensen hebben heel vaak helemaal niet zo’n sterke attitude. Ze proberen vanuit hun gedrag hun attitude te vormen. ‘Ik houd van John Grisman, want ik ben nu een boek van hem aan het lezen’ (Daryl Bem) Bem) Overjustification effect= als je een beloning toekent, zorg je ervoor dat mensen minder motivatie krijgen (intrisieke motivatie ik doe het, omdat ik het leuk vind vs. extrinsieke motivatie ik doe het, omdat ik ervoor betaald krijg) Zelf-perceptie theorie= mensen leiden hun attitudes af uit hun gedrag Hoorcollege 5 Elaboration likelihood model (ELM)= centrale route (rationeel) vs. heuristieke route (intuïtief) Identificeerbaar slachtoffer effect= Parkinson bij Michael J. Fox geconstateerd, hierdoor gingen mensen massaal doneren aan de Parkinson fondsen Need for cognition= mensen die houden van nadenken, behoefte om hersenen te gebruiken (centrale systeem) Foot in the door techniek= eerst een klein verzoek (waar je ja op zegt) krijgen, en vervolgens een veel groter verzoek (hier zeg je dan ook sneller ja op, want mensen willen consistent zijn) Door in the face techniek= eerst een bizar groot verzoek komt (bijna altijd afgewezen), dat wordt gevolgd door een klein verzoek (eerder ja zeggen, omdat je al nee hebt gezegd, mensen willen geen schuldgevoel Low ball techniek= mensen zeggen eerst ja ergens op, en daarna worden ineens de kosten verhoogd, er komt meer informatie die eigenlijk het verzoek oninteressant maken Conformity= je gedrag aanpassen als gevolg van ingebeelde of daadwerkelijke groepsdruk Outward conformity= compliance je hebt het gevoel dat je geen keuze hebt en stemt daarom maar in met het verzoek (extrensiek) Inward conformity= acceptance je denkt dat dit het beste is om te doen (intrensiek) Hoorcollege 6 Need to belong theory=mensen hebben een natuurlijke behoefte om diepgaande, stabiele relaties met anderen te vormen en te behouden waardevol menselijk contact Attachment theory= working model van relaties (hechtingsstijlen). Veilig gehecht, onveilig geöccuppeerd, onveilig afwijzend, onveilig angstig Sexual arousal: =lichamelijke opwinding, vlinders in je buik Exitation transfer:= je voelt de arousal en je schrijft dit toe aan de persoon Parental investment theory:= voor vrouwen komt er veel meer kijken bij seks dan bij mannen Investment model:= mishandeling in relatie: relatie functioneert niet goed, weinig beloningen, maar deze mensen hebben geen alternatief Passionate love: =intens verlangen om bij elkaar te zijn Companiate love: =tederheid en affectie voor elkaar Self-disclosure:= openheid binnen relaties Hoorcollege 7 Agressie: =gedrag bedoeld om schade toe te brengen Instinct theory:= agressie is een aangeboren (niet aangeleerd, maar natuurlijk) gedrag dat door alle diersoorten wordt vertoond bewijskracht: agressie is deels genetisch bepaald Inclusive fitness:= de neiging om onze bloedverwanten te beschermen, om er zo voor te zorgen dat onze genen overgedragen worden bewijskracht: meer geweld en conflict in stiefgezinnen, meer geweld door mannen bij ontrouw als vrouwen zijn vreemdgegaan Displacement: =agressie die ergens is opgebouwd, projecteren op een ander object of persoon Excitation transfer:= irritatie opgelopen bij een bepaalde frustratie, projecteren op iemand anders Social learning theory:= we leren sociaal gedrag door het observeren en imiteren van anderen, waarna we ons eigen gedrag om dezelfde manier reguleren (Bandura) Weapons effect: =toegang en aanwezigheid van wapens, zorgt ervoor dat agressief gedrag wordt vergroot Copycat gedrag: =als je bepaald gedrag ziet, ben je zelf eerder geneigd om dit gedrag ook te vertonen Prosociaal gedrag:= gedrag dat gericht is op een ander te helpen (a) en echt bedoeld is om anderen te helpen (b) onafhankelijk van de consequenties voor de helper (c) Altruïsme: =de helper heeft geen intentie om opbrengsten/beloningen voor de hulp te krijgen Reciprocity norm:= gevoel van wederkerigheid Social responsibility norm:= mensen moeten elkaar helpen als dat kan Mood maintenance: =positieve stemming behouden als je hulp biedt wanneer dit nodig is Negative state relief model:= hulp bieden kan negatieve stemming doorbreken Personal distress: =als je ziet dat mensen pijn hebben, kun je daar zelf ook pijn/last van hebben Empathic concern: =uit empathie kun je je goed inleven in anderen, waardoor je mensen gaat helpen Inclusive fitness:= meer hulp bieden bij bloedverwanten (kin selection), maar ook vreemden, om te investeren zodat anderen (reciprocal altruism) jouw later ook gaan helpen (mensheid beschermen) Plurilistic ignorance: =als iedereen het negeert, doe ik dat ook Fundamentele attributiefout:= vaak schrijven we ten onrechte de situatie toe aan de persoon Hoorcollege 8 Groep: =twee of meer individuen die elkaar beïnvloeden, en zichzelf ook beschouwen als een groep Sociale facilitatie: =als er anderen aanwezig zijn, dan wordt de dominante (meest voorkomende, automatische) reactie versterkt (dit kan dus een goede maar ook een slechte prestatie veroorzaken) Arousal: =fysiologisch bewustzijn, je bent alert en oplettend Evaluation apprehension:= gevoel hebben dat mensen een oordeel over je hebben Self-consciousness: =zelfbewustzijn, hoe meer je bezig bent met iets, hoe slechter het gaat (je ervaart meer arousal) Distraction conflict theory: =als anderen aanwezig zijn bij het uitvoeren van jouw taak ben je bezig met zelfpresentatie maar ook met het uitvoeren van de taak dit is in conflict Mere presence:= puur en alleen omdat anderen aanwezig zijn ervaren we arousal Social loafing=: als het groepsverband leidt tot het verminderen van de eigen inzet van de individuele groepsleden Diffusie van verantwoordelijkheid:= groepsopdracht die je samen moet maken wat ervoor zorgt dat er spreiding in verantwoordelijkheid ontstaat en niemand echt de leiding neemt of zich er heel erg voor inzet Hide in the crowd: =stiekem heel weinig uitvoeren en meevaren met de rest, op die manier toch nog te komen tot het gewenste eindresultaat Free riders:= meelifters Suckers:= hebben groot verantwoordelijkheidsgevoel en doen erg veel Sociale dilemma’s:= een situatie waarin een individu profiteert van egoïsme, tenzij iedereen egoïstisch is, want dan verliest de hele groep Tit-for- tat strategie:= onderhandelingsstrategie waarin de eerste zet coöperatief en daarna elke voorgaande zet van de ander geïmiteerd wordt wederkerigheid Groepspolarisatie: =groepen leiden tot extremere meningen/gedragingen als zij gaan discussiëren over hun mening. Risico: mensen vormen vaak groepen met anderen die op hen lijken en dan worden beslissingen vaak te extreem genomen Informationele invloed: =informatie krijgen van de groep Normatieve invloed:= niet willen afwijken van de groep, en vergelijken onszelf met onze groepsleden Social comparison:= een meer extreem standpunt innemen als manier om jezelf voordelig te presenteren aan de groep – meer polarisatie in ingroups Pluralistic ignorance: =we kunnen heel vaak slecht inschatten wat onze groepsleden denken, we hebben ten onrechte vaak het idee dat onze meningen uniek zijn. Je hebt geen idee wat iedereen denkt, maar denkt dat iedereen het ermee eens is en ergens achter staat. Groupthink: =als jij in een hechte groep zit, hebben wij een enorme drive voor conformiteit en consensus, waarbij je andere meningen en alternatieve opties uitsluit. Zorgt vaak voor slechte beslissingen, omdat deze niet per se correct hoeven te zijn. Zelfcensuur: =je houdt je eigen mening achter, want je wil het groepsproces niet verstoren Transformational leadership: =mensen motiveren om zichzelf weg te cijferen voor de groep Hoorcollege 9 Self fulfilling prophesy:= als je denkt dat iemand aardig is, ga je ook aardig doen tegen deze persoon en dan zal deze persoon ook aardig terugdoen Accentuation effect: =je vergroot het accent, je verkleint de verschillen binnen de groepen, en je vergroot de verschillen tussen groepen Perceived outgroup homogeneity:= de neiging om de gelijkheid van de leden van de outgroup te overschatten, je ziet geen verschillen meer binnen de groepen en je denkt dat je zelf heel anders ben Vooroordelen: =gegeneraliseerde gevoelens bij bepaalde groepen – de emoties die de leden van die groepen oproepen Stereotypen: =gegeneraliseerde ideeën die we hebben over bepaalde groepen – ideeën over hoe we denken dat de leden van die groepen zijn Conformation bias: =als we een idee hebben over hoe mensen in elkaar zitten, ga je op zoek naar informatie/kenmerken in het gedrag die jouw idee bevestigen we willen gelijk hebben, maar hierdoor negeer je eigenlijk informatie die het juist niet bevestigt en dat houdt het stereotype in stand Subtyping:= vooroordelen worden in stand gehouden door mensen die afwijken, in te delen in een nieuwe subcategorie Shooter bias: =veel vaker onterecht iemand neergeschoten als het een donker persoon was dan een blank persoon Object recognition:= vaker werd er gedacht dat een donker persoon een wapen vasthad, terwijl dit helemaal niet altijd zo was. Bij een blank persoon dacht men minder snel dat hij een wapen vasthad, terwijl dit achteraf wel bleek te zijn Discriminatie: =gegeneraliseerd gedrag ten opzichte van leden van een groep, puur op basis van hun groepslidmaatschap Stereotype threat: =de angst om een bepaald vooroordeel te bevestigen, kan er juist voor zorgen dat je het gevreesde gedrag gaat vertonen (door onzekerheid stereotype beeld in stand houden) intrapersoonlijk proces (speelt zich alleen af in het hoofd van de persoon van de minderheidsgroep) Sociale identiteit:= mensen ontlenen een deel van hun identiteit aan hun lidmaatschap van groepen Symbolic immortality:= bijdrage aan succes van de sociale groep geleverd en hierdoor later herinnerd worden Ingroup bias: =onze eigen groepsleden voortrekken en boven leden van andere groepen verkiezen Outgroup derogation: =leden van andere groepen afkraken, vooral als ons eigen zelfvertrouwen beschadigd is Scapegoating:= zoeken naar een zondebok, leden van outgroup de schuld geven van een probleem waar jijzelf mee worstelt Black sheep effect: =zwarte schaap van de groep, deze persoon zit wel in de ingroup, maar vallen niet helemaal lekker in de groep en we willen deze persoon uit de groep werken Schisism:= subgroepen vormen, afsplitsen in een andere groep Minimal group paradigm:= een experimentele procedure waarin er willekeurige groepen worden gevormd om de effecten te onderzoeken (overschatters en onderschatters) Trait approach:= mensen moeten bepaalde karaktereigenschappen hebben om leider te worden Task leadership: =als je goed bent in de taken die een leider moet hebben, word je sneller een leider Social leadership: =als mensen goede sociale vaardigheden hebben, zullen zij eerder leider Hoorcollege 10 Etnocentriciteit:= je hebt heel sterk het gevoel dat jouw groep superieur is, en de rest minderwaardig Sociale dominantie oriëntatie: =in hoeverre heb je de behoefte dat jouw groep domineert over andere groepen? Autoritaire persoonlijkheid: =je vindt het belangrijk dat mensen in het algemeen gehoorzaam zijn, de leider is de baas F-scale (fascisme) Terror management theorie: =mensen ervaren een voortdurende angst omtrent hun eigen sterfelijkheid, waardoor ze sterker geneigd zijn om hun sociale identiteit te beschermen meer vooroordelen Group serving bias:= als andere mensen succes hebben schrijf je het toe aan de situatie i.p.v. de persoon Basking in reflected glory: =als je groepslid succes heeft, maar je hebt met dat succes niet veel te doen maar je kan alsnog trots ervaren omdat die persoon in jouw groep zit Cutting-of- reflected-failure:= als leden van je groep geen succes hebben wil je deze persoon afsnijden van de groep Pluralistic ignorance:= meegaan met de groep terwijl je misschien helemaal niet die mening hebt, niemand durft voor zijn eigen mening op te komen Deïndividuatie: =als mensen hun gevoel van individueel zelfbewustzijn en angst voor evaluatie verliezen in een groep, anonimiteit ervaren Self-awareness:= het gevoel hebben dat je een individu bent Realistisch intergroepsconflict: =groepen zijn in conflict met elkaar om bepaalde schaarse bronnen Superordinate goal:= doel dat het groepsniveau overstijgt Pluralisme:= respect voor verschillen tussen de culturen door de heersende cultuur Assimilatie:= minderheidsgroepen passen hun culturele waardes en gewoontes aan de heersende cultuur aan Common ingroup identity model:= nieuwe cultuur ontwikkelen waar iedereen zich bij aangesloten voelt Dual identities: =beide partijen allebei hun identiteiten bewaren Hoorcollege 11 Prisoners dilemma: =een situatie waarin de uitkomst van de twee personen afhangt van of ze samenwerken (cooperate) of niet (defect), de beste optie voor het individu is anders dan de beste optie voor de groep Sociaal dilemma:= als individu profiteer je het meest als je egoïstisch bent, maar als iedereen egoïstisch is, heeft de hele groep daar nadeel bij Mediatie: =neutrale derde partij probeert het conflict op te lossen samen met de twee partijen die in conflict zijn als er minder vertrouwen is tussen de partijen Arbitration: =derde partij buiten de twee partijen die in conflict zijn om, twee partijen trekken zich terug en laten het lot over aan de derde partij, zodat de derde partij het conflict oplost GRIT = graduated and reciprocated initiatives in tension reduction: tit fort at (beginnen als partij met iets positiefs en cooperatiefs, en vervolgens imiteer je de handelingen en stappen die de ander zet, waardoor je in een positieve spiraal terechtkomt, omdat iedereen elkaar dan imiteert Stress: =het gevoel dat de taak of uitdaging die je moet ondergaan jouw capaciteiten, energie en bronnen overstijgt, vooral als onze sociale identiteit of onze relaties met anderen in gevaar zijn Buffer hypothese: =sociale steun kan het negatieve effect van stress op welzijn verminderen Keuzeparadox: =te veel keuze leidt tot verlamming (uitstellen van de keuze, niet kiezen) en/of lagere tevredenheid op het moment dat ze in een relatie zitten, dat verlaagt eigen commitment met partner (Barry Schwartz)
Ingezonden op 26-03-2018 - 948x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!